ECLI:NL:CRVB:2021:861
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid na medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant, die zich op 27 mei 2009 ziek meldde na een auto-ongeluk. Het Uwv heeft op 23 mei 2018 besloten de WIA-uitkering van appellant per 24 juli 2018 te beëindigen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de FML van 15 mei 2018 niet aangepast hoefde te worden. Na herstel van het motiveringsgebrek door het Uwv, heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen te beperkt is geweest. Hij heeft informatie ingebracht van zijn huisarts en psycholoog ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld en dat de FML adequaat was. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen voldoende onderzoek hebben gedaan en dat de door appellant ingebrachte informatie geen aanleiding gaf om aan de conclusies van het Uwv te twijfelen. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.