ECLI:NL:CRVB:2021:878

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
18/1626 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep Wajong-uitkering en hardheidsclausule

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Wajong-uitkering niet te exporteren naar Turkije. Appellante, geboren in 1982, ontvangt een Wajong-uitkering en heeft verzocht deze uitkering naar Turkije te mogen exporteren. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van een onbillijkheid van overwegende aard die zou rechtvaardigen dat de hoofdregel, dat een Wajong-uitkering niet kan worden geëxporteerd, zou worden doorbroken. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep volgt de rechtbank in haar oordeel. De Raad stelt vast dat appellante niet voldoende heeft onderbouwd dat er zwaarwegende redenen zijn om haar uitkering naar Turkije te exporteren. De door appellante aangevoerde omstandigheden, waaronder de afhankelijkheid van haar vader en de noodzaak voor een medische behandeling in Turkije, zijn niet overtuigend aangetoond. De Raad concludeert dat het Uwv op goede gronden heeft geoordeeld dat de omstandigheden van appellante niet voldoen aan de criteria voor toepassing van de hardheidsclausule zoals vastgelegd in de Beleidsregels. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent ook dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

18.1626 WAJONG

Datum uitspraak: 15 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
2 maart 2018, 17/4654 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding gedaan.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2021. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door J. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [geboortedatum] 1982, ontvangt een uitkering op grond van hoofdstuk 3 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Op 27 december 2016 heeft appellante het Uwv verzocht haar Wajong-uitkering te mogen exporteren naar Turkije. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv dit verzoek bij besluit van 20 maart 2017 afgewezen. Het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar is bij besluit van 27 juni 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat het Uwv zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard die noopt tot afwijking van de hoofdregel dat een Wajong-uitkering niet kan worden geëxporteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van appellante niet is gedaan op de in artikel 2, onder a en b van het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Stcrt. 2 mei 2003, nr. 84, blz. 17 en gewijzigd bij Stcrt. 18 augustus 2010, nr. 12828, blz. 1; de Beleidsregels) vermelde gronden. Evenmin is gesteld noch gebleken dat zich de onder c bedoelde situatie voordoet, nu de vader van appellante niet genoodzaakt is om buiten Nederland te wonen. Ook overigens heeft het Uwv in de omstandigheden van het geval geen aanleiding behoeven te zien om de hardheidsclausule toe te passen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar verzoek ruimer moet worden opgevat dan de rechtbank heeft gedaan. Zij heeft immers nadrukkelijk te kennen gegeven dat in Turkije een behandeling bestaat die niet in Nederland voorhanden is. Het betreft een behandeling om het spraakvermogen van appellante te verbeteren. Voorts heeft de rechtbank miskend dat appellante volledig afhankelijk is van haar vader wat betreft het probleemgedrag. Voor haar vader bestaat een noodzaak om in Turkije te wonen aangezien ook de moeder van appellante zijn zorg nodig heeft. Appellante acht het verder niet terecht dat zij de bewijslast heeft, nu zij geen mogelijkheid heeft om medisch objectieve gegevens aan te leveren. Zij heeft ten slotte de Raad verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong, bepaalt dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogeheten exportverbod van een Wajong-uitkering op grond van het negende lid van dit
artikel (de zogeheten hardheidsclausule) buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing – gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen – zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het exportverbod van de Wajong‑uitkering is het uitgangspunt en de hardheidsclausule kan slechts in uitzonderlijke situaties toepassing vinden. Daarbij moet onder meer worden voldaan aan de voorwaarde dat een noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn.
4.1.2.
Artikel 2 van de Beleidsregels bepaalt dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op arbeidsondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
4.1.3.
In de toelichting bij de Beleidsregels is vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast en er ook in
andere dan de drie hiervoor genoemde situaties grond kan zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent.
4.2.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv op juiste gronden heeft geoordeeld dat in de situatie van appellante niet gesproken kan worden van een onbillijkheid van overwegende aard, als bedoeld in artikel 3:19, negende lid, van de Wajong. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.2.
Appellante wordt niet gevolgd in haar betoog dat de bewijslast in deze niet op haar dient te rusten. Met het exportverbod van een Wajong‑uitkering als uitgangspunt kan de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties toepassing vinden. Het ligt daarbij op de weg van degene die een beroep doet op de hardheidsclausule te bewijzen dat sprake is van onbillijkheid van overwegende aard, als bedoeld in de Beleidsregels.
4.2.3.
Anders dan de rechtbank, stelt de Raad vast dat appellante weliswaar aan haar oorspronkelijke verzoek ten grondslag heeft gelegd dat bij haar sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2, onder c, van de Beleidsregels, maar daaraan in bezwaar heeft toegevoegd dat eveneens sprake is van een situatie als bedoeld onder a. Het Uwv heeft zich echter op goede gronden op het standpunt gesteld dat de door appellante gestelde omstandigheden waarom zij buiten Nederland wenst te wonen niet kunnen worden aangemerkt als zwaarwegende redenen als bedoeld onder a. In de toelichting bij de Beleidsregels staat vermeld dat een behandeling in het buitenland medisch geïndiceerd moet zijn en zo lange tijd vergt dat het werkelijk nodig is om daar ook te gaan wonen. Dat daarvan in het geval van appellante sprake is heeft zij niet met medische stukken onderbouwd. De door appellante in bezwaar ingebrachte, in het Turks opgestelde, folders die volgens appellante zien op een mogelijke behandeling in Turkije, zijn daartoe onvoldoende, zo heeft ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder inzichtelijk gemotiveerd dat uit de informatie van behandelend arts Kroeze-Hoving, die verbonden is aan de instelling waar appellante verblijft, niet blijkt dat appellante afhankelijk is van de zorg van haar vader. Daaruit volgt juist het tegenovergestelde, te weten dat de behandelaars denken dat professionele zorg voor appellante belangrijker is dan de nabijheid van haar vader. Appellante heeft geen medische stukken ingebracht op basis waarvan anders moet worden geconcludeerd. Het Uwv heeft voorts terecht gesteld dat appellante niet heeft onderbouwd dat er een noodzaak is voor de vader van appellante om in Turkije te gaan wonen, zodat ook niet aan artikel 2, onder c, van de Beleidsregels is voldaan. Ook anderszins zijn er geen omstandigheden door appellante aangevoerd die voldoende grondslag bieden voor toepassing van de hardheidsclausule. Gelet op het voorgaande ziet de Raad geen aanleiding een deskundige te benoemen.
4.3.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit brengt mee dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van
V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2021.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) V.M. Candelaria