ECLI:NL:CRVB:2021:903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
20/2783 WIA-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht en bewindvoering

Op 22 april 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een appellant die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2020. De Raad had in een eerdere uitspraak op 29 december 2020 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. De appellant heeft verzet aangetekend, waarbij hij aangaf problemen te hebben met zijn bewindvoerder, die naar zijn zeggen niets deed met zijn post en de factuur voor het griffierecht. Ondanks de betreurenswaardige omstandigheden oordeelde de Raad dat het niet tijdig betalen van het griffierecht voor rekening en risico van de appellant komt. De Raad verklaarde het verzet ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door C.H. Bangma, in aanwezigheid van griffier E.M. Welling, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 22 april 2021
20/2783 WIA-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzet als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2020, 19/5389 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 29 december 2020 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 9 april 2021, waar appellant is verschenen.
Het Uwv heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 29 december 2020 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In het verzetschrift en ter zitting heeft appellant te kennen gegeven veel problemen te hebben gehad met zijn bewindvoerder. De bewindvoerder doet niets met zijn post en heeft waarschijnlijk ook niets gedaan met de factuur die appellant hem had toegezonden. Appellant wil niet meer onder bewind staan en is daar per 1 juni 2021 vanaf maar is nu nog voor zijn financiën afhankelijk van een bewindvoerder.
Hoewel de door appellant geschetste feiten en omstandigheden te betreuren zijn is de Raad van oordeel dat in het geval dat het griffierecht niet of niet tijdig wordt voldaan door het handelen van een bewindvoerder, dit voor rekening en risico van appellant komt.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2021.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) E.M. Welling