ECLI:NL:CRVB:2021:91
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Participatiewet wegens onvoldoende aannemelijkheid van bijstandbehoevende omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 15 februari 2019. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijstandsverlening op grond van de Participatiewet, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, omdat de appellant niet had aangetoond dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De appellant stelde dat hij zuinig leefde, regelmatig bij vrienden at en dat zijn familie hem soms hielp, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaringen niet voldoende waren om aan te tonen dat hij geen kosten voor levensonderhoud had. De bankafschriften toonden geen uitgaven voor boodschappen of kleding aan, en de appellant had geen bewijs geleverd voor zijn financiële situatie. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat de appellant niet had aangetoond dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad oordeelde dat het college terecht had gevraagd om inzage in bankafschriften over een langere periode dan de laatste drie maanden, gezien het ontbreken van kosten voor levensonderhoud op de overgelegde bankafschriften. De persoonlijke omstandigheden van de appellant, zoals geschetst door een maatschappelijk werkster, konden niet leiden tot een ander oordeel.