ECLI:NL:CRVB:2022:1045

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
19/4910 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep na intrekking van het beroep

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. aan de Stegge, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 18 oktober 2019 in de zaak met nummer 18/5615 een beslissing genomen die appellante niet beviel. Tijdens de zitting op 2 september 2021 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. drs. F.A. Steeman. Op 27 december 2021 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarna appellante op 17 januari 2022 het hoger beroep heeft ingetrokken. Ze verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die zij in zowel het beroep als het hoger beroep had gemaakt.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 4 mei 2022, onder verwijzing naar de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante, wat de intrekking van het hoger beroep rechtvaardigde. De kosten zijn begroot op € 1.518,- voor het beroep en € 1.518,- voor het hoger beroep, met een totaal van € 3.036,- voor verleende rechtsbijstand. Daarnaast zijn de kosten van de Landelijke Expertisebalie ter hoogte van € 3.058,28 vergoed. De totale proceskostenveroordeling bedraagt € 6.094,28.

De uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van griffier L. Winters, en is openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.

Uitspraak

19 4910 WIA

Datum uitspraak: 4 mei 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2019, 18/5615 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.H.J. aan de Stegge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Aan de Stegge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.
Het Uwv heeft op 27 december 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 17 januari 2022 heeft de gemachtigde het hoger beroep ingetrokken en
gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten in beroep en in hoger beroep.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is
het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op € 1.518,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 1.518,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.036,-. Ook komen voor vergoeding in aanmerking de door appellante in beroep en hoger beroep gemaakte kosten van de Landelijke Expertisebalie ter hoogte van in totaal
€ 3.058,28 (inclusief omzetbelasting).
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 6.094,28.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2022.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) L. Winters