ECLI:NL:CRVB:2022:1045
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M. Schoneveld
- L. Winters
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep na intrekking van het beroep
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. aan de Stegge, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 18 oktober 2019 in de zaak met nummer 18/5615 een beslissing genomen die appellante niet beviel. Tijdens de zitting op 2 september 2021 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. drs. F.A. Steeman. Op 27 december 2021 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarna appellante op 17 januari 2022 het hoger beroep heeft ingetrokken. Ze verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die zij in zowel het beroep als het hoger beroep had gemaakt.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 4 mei 2022, onder verwijzing naar de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante, wat de intrekking van het hoger beroep rechtvaardigde. De kosten zijn begroot op € 1.518,- voor het beroep en € 1.518,- voor het hoger beroep, met een totaal van € 3.036,- voor verleende rechtsbijstand. Daarnaast zijn de kosten van de Landelijke Expertisebalie ter hoogte van € 3.058,28 vergoed. De totale proceskostenveroordeling bedraagt € 6.094,28.
De uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van griffier L. Winters, en is openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.