Uitspraak
21.43 PW-PV
BESLISSING
artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2022, staat de terugvordering van bijstandsuitkeringen centraal. De appellant, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, betoogde dat er dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen voldoende onderbouwing was voor de stelling van de appellant dat zijn psychische klachten verergerd waren door de terugvordering. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de appellant in hoger beroep opnieuw niet had aangetoond dat zijn situatie zodanig was dat de terugvordering onaanvaardbare financiële of sociale gevolgen zou hebben. De enkele stelling dat de terugvordering 'in zijn hoofd blijft hangen' werd als onvoldoende beschouwd. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien, zoals bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en er werd geen aanleiding gezien voor een kostenveroordeling.