ECLI:NL:CRVB:2022:1197

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
20/3705 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsverlening na niet tijdig verstrekken van gevraagde gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant had zijn recht op bijstand zien opgeschort door het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen, omdat hij niet was verschenen op een gesprek en niet de gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften, had verstrekt. Het college had appellant de kans gegeven om dit verzuim te herstellen, maar hij heeft de gevraagde gegevens niet tijdig ingeleverd. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet was voldaan. De Raad concludeerde dat appellant een verwijt kon worden gemaakt voor het niet overleggen van de benodigde gegevens, en dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

20.3705 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 september 2020, 20/237 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 17 mei 2022
Zitting heeft: G.M.G. Hink, lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: J. Oosterveen
Partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het college heeft bij besluit van 19 juli 2019 het recht op bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet (PW) met ingang van 19 juli 2019 opgeschort. Appellant is die dag zonder bericht van verhindering niet op het gesprek verschenen waarvoor het college hem had uitgenodigd. Hij heeft ook niet de door het college gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften, verstrekt. Het college heeft appellant in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen door te verschijnen op een gesprek op 22 juli 2019 en tijdens dit gesprek de gevraagde gegevens te verstrekken.
Bij besluit van 24 juli 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 december 2019 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 19 juli 2019 ingetrokken met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW op de grond dat appellant de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het opschortingsbesluit geen rechtsmiddel aangewend. Daarom ligt uitsluitend ter beoordeling voor of de intrekking van de bijstand in rechte stand kan houden. Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken dan wel anderszins onvoldoende medewerking heeft verleend.
Vaststaat dat appellant niet alle door het college gevraagde gegevens, waaronder de bankafschriften, binnen de daartoe gegeven hersteltermijn heeft verstrekt. Het gaat hier om gegevens die van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en waarover appellant binnen de hersteltermijn redelijkerwijs kon beschikken. Van het niet overleggen van de gegevens kan appellant een verwijt worden gemaakt. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen heeft het college in het opschortingsbesluit nog een keer duidelijk vermeld welke gegevens appellant nog moest inleveren. Omdat appellant de gevraagde gegevens niet had meegenomen naar het gesprek van 22 juli 2019, is hem de mogelijkheid geboden ter plekke via internetbankieren de bankafschriften te printen. Toen dit niet mogelijk bleek omdat appellant de inlogcode niet wist, heeft het college hem in de gelegenheid gesteld om op diezelfde dag per e-mail alsnog de bankafschriften en de andere ontbrekende stukken te verstrekken. Dit heeft appellant nagelaten.
Hiermee is gegeven dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW is voldaan. Het college was daarom bevoegd de bijstand van appellant met ingang van 19 juli 2019 in te trekken. Wat appellant heeft aangevoerd levert geen grond op voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J. Oosterveen (getekend) G.M.G. Hink