ECLI:NL:CRVB:2022:1519

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
20/4085 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de beëindiging van zijn WIA-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellant, die als inpakker werkte, had zich in 2009 ziek gemeld met zowel fysieke als psychische klachten. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een medisch onderzoek in Turkije werd uitgevoerd, werd vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de beëindiging van zijn WGA-uitkering per 5 december 2019. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts de psychische en fysieke klachten van appellant adequaat had beoordeeld. De rechtbank verwierp de bezwaren van appellant en verklaarde zijn beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de beëindiging van de WIA-uitkering gerechtvaardigd was. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die tot een ander oordeel zou leiden, en bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

20 4085 WIA

Datum uitspraak: 5 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2020, 19/6342 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Çakal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2022. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als inpakker in een koekjesfabriek voor 32,22 uur per week. Op 23 maart 2009 heeft hij zich ziek gemeld met (toegenomen) fysieke klachten en ook psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 21 maart 2011 een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Op 31 december 2014 is appellant geremigreerd naar Turkije.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft de verzekeringsarts een (aanvullend) medisch onderzoek en psychiatrisch expertiseonderzoek aangevraagd bij Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Turkije. Dit onderzoek is op 6 maart 2019 uitgevoerd in de [naam kliniek] Kliniek in [plaats] , Turkije, door dr. Ş.S. Esin en psychiater K Şerifi, die appellant hebben onderzocht. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in een medisch rapport van 6 maart 2019. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 mei 2019. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 6,90%. Het Uwv heeft bij besluit van 30 mei 2019 de WGA-uitkering van appellant met ingang van 5 december 2019 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 23 oktober 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 16 oktober 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige onderzoeksbevindingen. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de psychische beperkingen van appellant op de datum in geding heeft onderschat. De rechtbank is ook niet gebleken van een discrepantie tussen wat is benoemd en aangenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de informatie van de behandelaars van appellant. Met de psychische klachten van appellant is voldoende rekening gehouden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de klachten van appellant aan heupen en ellebogen, voor zover geobjectiveerd, voldoende gemotiveerd zijn vertaald in beperkingen. Voor het aannemen van meer beperkingen in verband met deze klachten bestaat geen aanleiding. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom op basis van de overgelegde medische stukken uit 2015, die zien op een cyste in de hersenen en op rugklachten, geen aanvullende beperkingen worden aangenomen. De rechtbank is uitgegaan van de juistheid van de FML van 21 mei 2019. Niet is gebleken dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet passend voor appellant zouden zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep evenals in beroep aangevoerd dat het verzekeringskundig onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 5 december 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WIA-uitkering van appellant heeft beëindigd.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen, hiervoor onder 2 weergegeven, worden onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die tot een ander oordeel leidt.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2022.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) L.R. Kokhuis