ECLI:NL:CRVB:2022:1519
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de beëindiging van zijn WIA-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellant, die als inpakker werkte, had zich in 2009 ziek gemeld met zowel fysieke als psychische klachten. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een medisch onderzoek in Turkije werd uitgevoerd, werd vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de beëindiging van zijn WGA-uitkering per 5 december 2019. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts de psychische en fysieke klachten van appellant adequaat had beoordeeld. De rechtbank verwierp de bezwaren van appellant en verklaarde zijn beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de beëindiging van de WIA-uitkering gerechtvaardigd was. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die tot een ander oordeel zou leiden, en bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.