ECLI:NL:CRVB:2022:160

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
21/1361 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, die zijn aanvragen om bijstand en bijzondere bijstand voor advocaatkosten hadden afgewezen. Het college had het bezwaarschrift van de appellant als niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank had deze beslissing bevestigd, wat de appellant ertoe bracht om in hoger beroep te gaan.

De Raad heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift van de appellant te laat was ingediend. De gemachtigde van de appellant had enkel gesteld dat het bezwaarschrift op 20 april 2020 was verzonden, maar kon niet aantonen dat het binnen de bezwaartermijn was verzonden. De Raad benadrukte dat het op de weg van de verzender ligt om aan te tonen wanneer het poststuk is verzonden. De stelling van de gemachtigde dat het te ver gaat om een aangetekende verzending te verlangen, werd door de Raad niet geaccepteerd. De Raad concludeerde dat het risico voor het niet kunnen aantonen van tijdige verzending voor rekening van de appellant komt.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M. van Paridon, in tegenwoordigheid van griffier B. van Dijk.

Uitspraak

21 1361 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 maart 2021, 20/8845 PW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 25 januari 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2021. Appellant en mr. Van Os hebben via videobellen deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.H.H. Ligtenberg.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 7 april 2020 (besluit 1) heeft het college een aanvraag van appellant om bijstand afgewezen. Bij besluit van dezelfde datum (besluit 2) heeft het college een aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor advocaatkosten afgewezen. Bij faxbericht van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 juni 2020 heeft het college, in het kader van een procedure over een verzoek van appellant om voorlopige voorziening, een op 20 april 2020 gedateerd bezwaarschrift van appellant tegen de besluiten 1 en 2 ontvangen. Bij brief van
8 juli 2020 heeft het college appellant meegedeeld dat het bezwaarschrift te laat is ontvangen en appellant in de gelegenheid gesteld om de reden van de geconstateerde termijnoverschrijding schriftelijk toe te lichten. Bij brief van 21 augustus 2020 heeft de gemachtigde van appellant zijn reactie gegeven.
1.2.
Bij besluit van 10 september 2020 (bestreden besluit), heeft het college de bezwaren van appellant tegen besluiten 1 en 2 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding van de bezwaartermijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, kort weergegeven, het volgende overwogen. Besluit 1 en besluit 2 zijn gedateerd op 7 april 2020 en zijn op de juiste wijze bekendgemaakt, waarmee is gegeven dat de bezwaartermijn is aangevangen op 8 april 2020. Het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) brengt dan mee dat 19 mei 2020 geldt als de laatste dag van de termijn waarbinnen een bezwaarschrift kon worden ingediend. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 oktober 2009, ELCI:NL:CRVB:2009:BK2520) ligt het op de weg van degene die zich bedient van een middel van verzending om aannemelijk te maken dat en wanneer het poststuk is verzonden. De gemachtigde van appellant heeft, met de enkele stelling dat hij het bezwaarschrift op
20 april 2020 heeft verzonden, niet aangetoond dat hij binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift ter post heeft bezorgd. De stelling van gemachtigde dat het te ver gaat om een meer dan reguliere postverzending, bijvoorbeeld aangetekend, te verlangen maakt dit niet anders. Het risico voor het niet kunnen aantonen dat het bezwaarschrift daadwerkelijk binnen de bezwaartermijn is verzonden, moet dan ook - gelet op artikel 6:9, eerste lid van de Awb - voor rekening van appellant komen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, evenals in beroep, aangevoerd dat de gemachtigde het bezwaarschrift heeft verzonden op de wijze zoals dit binnen het kantoor van de gemachtigde altijd gebeurt. Er is geen goede reden om aan te nemen dat het poststuk niet bij de gemeente is bezorgd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig zou zijn. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. van Paridon, in tegenwoordigheid van B. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2022.
(getekend) M. van Paridon
(getekend) B. van Dijk