ECLI:NL:CRVB:2022:1760
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een WIA-uitkering had aangevraagd. De appellant, die van 1985 tot 1995 in Nederland had gewerkt en daarna in Frankrijk, had zijn werk in Frankrijk om medische redenen gestaakt en ontving sindsdien een invaliditeitspensioen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de aanvraag voor een WIA-uitkering geweigerd, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Amsterdam had het beroep van de appellant tegen deze weigering ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische en arbeidskundige beoordeling van het Uwv. De verzekeringsarts had vastgesteld dat de appellant belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen, en de arbeidsdeskundige had geconcludeerd dat er nog steeds passende functies voor de appellant beschikbaar waren. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde hieraan toe dat de informatie van de behandelaren van de appellant geen nieuwe inzichten bood die de eerdere beoordelingen zouden ondermijnen.
De Raad concludeerde dat de appellant, ondanks zijn medische problemen, in staat was om andere functies te vervullen en dat er geen sprake was van een loonverlies van ten minste 35%. Daarom werd het hoger beroep afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor veroordeling was.