ECLI:NL:CRVB:2022:1920

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
20/4309 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA en beëindiging van de WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich had ziekgemeld met fysieke en psychische klachten. De Raad oordeelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht op minder dan 35% was vastgesteld, met ingang van 5 juni 2019, en dat de WGA-uitkering terecht was beëindigd. De Raad baseerde zijn oordeel op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 september 2019, waarin de beperkingen van appellante waren vastgelegd. De door appellante overgelegde medische informatie van het Medova Ziekenhuis in Turkije werd niet als voldoende overtuigend beschouwd om tot een ander oordeel te komen.

De zaak begon toen appellante, die als naaister werkte, zich op 20 september 2011 ziekmeldde. Na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat zij met ingang van 5 juni 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat appellante per 5 juni 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de WIA-uitkering terecht was beëindigd. De Raad wees erop dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle relevante medische informatie had meegenomen in zijn beoordeling en dat de FML voldoende tegemoetkwam aan de klachten van appellante. De uitspraak werd gedaan door M. Schoneveld, met C.G. van Straalen als griffier.

Uitspraak

20 4309 WIA

Datum uitspraak: 1 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2020, AMS 19/6701 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Turkije (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2022. Namens appellante is mr. Küçükünal verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als naaister voor 40 uur per week. Op 20 september 2011 heeft zij zich ziekgemeld met fysieke en psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 17 september 2013 een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellante op 27 februari 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 maart 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 4 april 2019 vastgesteld dat appellante met ingang van 5 juni 2019 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 november 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 25 september 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 25 oktober 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om aanvullende beperkingen op te nemen in een FML van 25 september 2019. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid hierdoor niet wijzigt.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De rechtbank heeft daartoe in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts appellante heeft gezien, dossierstudie heeft verricht en zijn bevindingen heeft gebaseerd op een in zijn opdracht verrichte psychiatrische expertise. Hij heeft ook de informatie van de behandelend psychiater bij zijn beoordeling betrokken. Volgens de rechtbank zijn er geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de kundigheid van de door de verzekeringsarts ingeschakelde psychiater. De verzekeringsarts heeft zijn oordeel mede op diens rapportage mogen baseren. In de bezwaarfase is appellante gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en de medische informatie van de behandelaars bij zijn beoordeling betrokken. Hij heeft daarnaast een onderzoek laten verrichten door een neuroloog en de uitkomsten van dit onderzoek bij zijn bevindingen betrokken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de klachten van appellante en nog extra beperkingen aangenomen. Uitgaande van de juistheid van de FML van 25 september 2019 moet appellante in staat worden geacht om de geselecteerde functies te verrichten. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige toereikend heeft gemotiveerd waarom de functies geschikt zijn voor appellante. Dit betekent dat het besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante per 5 juni 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en de WIAuitkering van appellante is daarom terecht beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is omdat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de medische situatie van appellante. Het Uwv had onvoldoende medische stukken om mee te wegen in zijn besluit. Appellante heeft verder aangevoerd dat de FML van 25 september 2019 onvoldoende tegemoet komt aan haar klachten. In vergelijking met de in het kader van de WIA-aanvraag opgestelde FML van 9 juli 2013 lijkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit te gaan van een verbetering van de beperkingen van appellante terwijl haar medische situatie niet is gewijzigd. Appellante is als gevolg van haar lichamelijke en psychische klachten juist verdergaand beperkt. Appellante heeft aanvullende medische informatie van het Medova Ziekenhuis in Turkije overgelegd met betrekking tot haar knieklachten. Appellante heeft ten slotte aangevoerd dat zij niet in staat is om aan het arbeidsproces deel te nemen en de geschiktheid van de geduide functies betwist.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 5 juni 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellante heeft beëindigd.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen – onder 2 weergegeven – worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Uit haar rapporten van 25 september 2019, 26 oktober 2020, 30 maart 2021 en 14 april 2021 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis heeft genomen van alle beschikbare informatie van de behandelend sector over de psychische en lichamelijke klachten van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat met de in de FML van 25 september 2019 vastgestelde beperkingen voldoende tegemoet wordt gekomen aan de klachten van appellante. De beschikbare medische gegevens geven geen aanleiding te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemaakte vertaalslag van de medische situatie van appellante naar beperkingen in de FML van 25 september 2019. De door appellante in hoger beroep overgelegde medische informatie van het Medova Ziekenhuis te Turkije geeft geen reden om anders te oordelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 14 april 2021 afdoende toegelicht dat deze medische informatie ziet op een ingreep aan de knie op 15 maart 2021 en geen aanleiding geeft tot het aannemen van verdergaande beperkingen op datum in geding.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2022.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) C.G. van Straalen