ECLI:NL:CRVB:2022:215
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar en schuldige nalatigheid in het kader van de AOW-premie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de schuldige nalatigheid van appellant met betrekking tot de betaling van de AOW-premie over de jaren 2003 tot en met 2007. De Raad heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift van appellant tegen het besluit van 24 februari 2016 niet tijdig is ingediend en dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar is. Appellant heeft aangevoerd dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder een burn-out, niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen voldoende argumenten zijn om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen.
Daarnaast heeft de Raad de vaststelling van schuldige nalatigheid over de jaren 2003 tot en met 2007 beoordeeld. De Raad concludeert dat appellant schuldig nalatig is, omdat hij tussen 8 juli 2010 en 9 juni 2013 niet ingeschreven stond in de Gemeentelijke basisregistratie (GBA), waardoor de Svb niet in staat was om hem de besluiten tot schuldig nalatigstelling bekend te maken. De Raad heeft geoordeeld dat de Svb terecht geen rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van appellant, omdat deze niet afdoen aan de verplichting tot inschrijving in de GBA. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.