ECLI:NL:CRVB:2022:2478

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
20/3314 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over WIA-beoordeling en arbeidsongeschiktheid van appellant

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2022, met zaaknummer 20/3314 WIA-T, staat de WIA-beoordeling van appellant centraal. Appellant is sinds 17 september 2012 arbeidsongeschikt door fysieke gezondheidsklachten, waaronder tinnitus en psychische klachten. Het Uwv heeft appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar de mate van arbeidsongeschiktheid is in geschil. De Raad onderzoekt of er voldoende beperkingen zijn aangenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren van appellant en of de aangenomen belastbaarheid in de geselecteerde functies wordt overschreden. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusie van de arbeidsdeskundige dat in de geselecteerde functies geen veelvuldige deadlines of hoog handelingstempo voorkomen. Echter, de Raad is niet overtuigd dat in alle functies voldoende rekening is gehouden met de belastbaarheid van appellant op beoordelingspunt 1.9.10. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het besluit van 22 juni 2018 te herstellen. De uitspraak is openbaar gedaan en de Raad heeft geen oordeel gegeven over het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

20.3314 WIA-T

Datum uitspraak: 17 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
14 augustus 2020, 18/3937 en 18/4269 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W. de Klein, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft op 21 oktober 2021 op een vraag van de Raad gereageerd met een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 oktober 2020.
Appellant heeft de Raad verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 4 februari 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Klein. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.
Het onderzoek is na de zitting heropend om nadere vragen aan het Uwv te stellen. Het Uwv heeft op deze vragen gereageerd met een brief van 1 april 2022 met daarbij gevoegd een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 maart 2022.
Het Uwv heeft vervolgens op nadere vragen van de Raad gereageerd met een brief van
11 oktober 2022 en daarbij gevoegd een rapport van een arbeidskundige bezwaar en beroep van 11 oktober 2022.
Nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2022. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Klein. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 17 september 2012 door fysieke gezondheidsklachten uitgevallen uit zijn werkzaamheden als [naam functie] bij de [naam organisatie] . Hierna zijn de al langer bestaande tinnitusklachten van appellant toegenomen en heeft hij ook psychische klachten gekregen. Het Uwv heeft appellant met ingang van 14 september 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend die loopt tot 23 november 2018 en daarbij bepaald dat appellant 74,52% arbeidsongeschikt is.
1.2.
De werkgever van appellant heeft op 25 juli 2017 bij het Uwv gemeld dat de arbeidsongeschiktheid van appellant is toegenomen omdat appellant door zijn klachten vanaf 4 april 2016 niet meer heeft kunnen werken. Naar aanleiding van deze melding heeft een arts van het Uwv appellant onderzocht en in een rapport van 5 december 2017 vermeld dat appellant door de gestelde diagnosen (onder meer chronische tinnitus, PTSS, rugpijn, oud myocard infarct) beperkingen voor arbeid heeft. De combinatie van langer bestaande aandoeningen hebben invloed op de energiehuishouding van appellant. Appellant heeft volgens de arts forse sociale beperkingen maar er kan geen situatie van geen benutbare mogelijkheden worden vastgesteld. Er zijn restbeperkingen ten gevolge van de aandoeningen aan te wijzen, zowel psychomentale als fysieke beperkingen. De verwachting is dat de langer bestaande arbeidsbeperkingen, vooral de auditieve informatieverwerking en aandachtverdeling met de tijd verder zullen toenemen. De fysieke beperkingen zullen nagenoeg gelijk blijven, mogelijk zeer geleidelijk toenemen. De arts heeft voor de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 december 2017, geldig vanaf 4 april 2016 de FML die geldig was vanaf 14 augustus 2015 als uitgangssituatie genomen voor de (duurzame) psychomentale beperkingen en deze aangevuld met de (duurzame) fysieke beperkingen. Voor zover hier van belang is appellant aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist en is hij beperkt op beoordelingspunt 1.9.10., overige specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid, met de toelichting: “niet langdurig concentreren op zaken die veel nauwkeurigheid vereisen; niet langer dan 1 uur achtereen durende gesprekken”. De arts heeft in het rapport ook vermeld dat indien appellant 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, de arbeidsongeschiktheid volledig en duurzaam is.
1.3.
Een arbeidskundige van het Uwv heeft in een rapport van 11 januari 2018 aan de hand van wat appellant kan verdienen in voor hem geschikte geselecteerde voorbeeldfuncties in vergelijking met zijn maatmanloon berekend dat appellant op 4 april 2016 naar een mate van 76,29% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 17 januari 2018 vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant niet gewijzigd is en de uitkering daarom niet wijzigt.
1.5.
Naar aanleiding van de bezwaren van appellant en zijn werkgever tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep rapport van 12 juni 2018 vermeld dat de primaire arts in de rubrieken 3, 4 en 5 van de FML beperkingen heeft aangenomen wegens ontstane rugklachten. Er is geen sprake van een objectieve verslechtering van de combinatie van de aandoeningen die bij de eerdere beoordeling voor de datum 14 september 2015 aanwezig was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan zich vinden in de door de primaire arts aangenomen beperkingen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat de duurzaamheid van de vastgestelde beperkingen niet in twijfel wordt getrokken.
1.6.
Een arbeidskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 19 juni 2018 vermeld dat een door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfunctie moet vervallen in verband met de ongeldigverklaring van het rijbewijs van appellant. Op basis van wat appellant kan verdienen met werkzaamheden in de resterende voorbeeldfuncties, te weten productiemedewerker industrie met SBC-code 111180, samensteller kunststof en rubberproducten met SBC-code 271130 en medewerker tuinbouw met SBC-code 111010, is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 79,84%.
1.7.
Bij besluit van 22 juni 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant en de werkgever (gedeeltelijk) gegrond verklaard omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 april 2016 79,84% is. De hoogte van de WIA-uitkering wijzigt hierdoor niet.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant en werkgever tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen niet te twijfelen aan de juistheid van de uitkomsten van het medisch onderzoek omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft uiteengezet dat bij appellant, behoudens de fysieke klachten, op 4 april 2016 geen sprake is van een objectieve verslechtering van de combinatie van klachten die op 14 september 2015 aanwezig was. Volgens de rechtbank bevatten de brieven van de behandelend psychiater geen aanknopingspunt voor de claim dat de psychische situatie op de datum in geding ten opzichte van 14 september 2015 is verslechterd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met een rapport van 11 december 2019 voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de geselecteerde voorbeeldfuncties voor appellant geschikt worden geacht. In deze functies vindt geen belasting plaats op veelvoudige deadlines of productiepieken, is geen hoog handelingstempo vereist en is geen sprake van langdurig moeten concentreren op zaken die veel nauwkeurigheid vereisen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 4 april 2016 terecht op 79,84% heeft vastgesteld.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische toestand wel is verslechterd ten opzichte van de situatie op 14 september 2015. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij brieven van de behandelend psychiater van 9 november 2020 en
30 december 2020 ingebracht waarin deze psychiater onder meer heeft verklaard dat appellant in de maanden vanaf september 2015 meer last had van fugues en dat hij in april 2016 klachten had als spanning, tinnitus, paniekaanvallen en PTSS. Ook heeft appellant brieven van de huisarts, de radioloog en de pijnpolikliniek uit 2019 en 2020 ingebracht. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende is ingegaan op de beroepsgrond dat de belasting in de geselecteerde voorbeeldfuncties zijn belastbaarheid overschrijdt. In deze functies komen zeer zorgvuldig en dus nauwkeurig werken, veelvuldige deadlines of productiepieken en hoog werktempo voor.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. In reactie op de in hoger beroep ingebrachte medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 6 januari 2021 te kennen gegeven dat de beschreven toename van het spanningsniveau in november 2015 al bekend was en dat het in die fase tot datum in geding geen aanleiding voor de psychiater was tot aanpassing van het behandelbeleid. Uit de in beroep ingebrachte informatie kwam naar voren dat de behandelfrequentie pas in de loop van 2017 was geïntensiveerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 13 januari 2021 gewezen op het rapport van 11 december 2019 en te kennen gegeven dat in de geselecteerde functies geen sprake is van een belasting op veelvuldige deadlines of productiepieken of hoog handelingstempo. Ook is de werkomgeving rustig.
3.3.
Het onderzoek is na de zitting van 4 februari 2022 heropend om het Uw in de gelegenheid te stellen om vragen te beantwoorden over de belasting in de functies van productiemedewerker industrie met SBC-code 111180 en samensteller kunststof en rubberproducten met SBC-code 271130 gelet op de – onder 1.2 weergegeven – toelichting bij de beperking bij beoordelingspunt 1.9.10 in de FML. Daarbij is er aandacht voor gevraagd dat in beide functies wordt gewerkt met (zeer) kleine onderdelen die nauwkeurig geplaatst moeten worden.
3.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 30 maart 2022 op basis van informatie van de arbeidskundig analist toegelicht dat in de functie met SBC-code 111180 de printplaten kunnen verschillen in complexiteit, waarbij er soms grote en complexe printplaten gemaakt moeten worden waarvan de productietijd tot één uur is. Vanwege die complexiteit is het niet aan te raden het werkproces halverwege te onderbreken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vermeld dat dit voorgelegd is aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat deze arts de mate van concentreren gematigd en van wisselende aard acht door het wisselend opdrachtaanbod en de aaneengesloten duur die gelimiteerd is tot een uur, waarbij in aanmerking wordt genomen dat de aaneengesloten uur van concentreren doorgaans korter zal zijn bij kleinere printplaten. Wat betreft de functie met SBC-code 271130 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat uit informatie van de arbeidskundig analist volgt dat het mogelijk is om even te vertreden omdat ongeveer twee keer per uur kan worden opgestaan om bijvoorbeeld onderdelen van infuusapparatuur te pakken of weg te leggen. Daarbij is er een wisseling van taak na één of twee uur. Binnen de blokken van één of twee uur is er afwisseling in de concentratie door het rouleren van taken. Verder is het stilleggen van werk enkel toegestaan in de pauzes en geschiedt het werk met hoge mate van zorgvuldigheid en nauwkeurigheid in een repetitief karakter. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep beide functies geschikt tegen achtergrond van de toelichting bij beoordelingspunt 1.9.10.
3.5.
De Raad heeft vervolgens het Uvw gevraagd nader toe te lichten hoe het gedurende een uur geconcentreerd, nauwkeurig en zorgvuldig werken in de functie met SBC-code 111180 zich verhoudt tot de toelichting bij beoordelingspunt 1.9.10.
3.6.
In het rapport van 11 oktober 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in reactie te kennen gegeven op dezelfde datum overleg te hebben gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft gesteld dat de toelichting op beoordelingspunt 1.9.10 als volgt moet worden geïnterpreteerd: ‘niet langdurig concentreren’ wordt vastgesteld op ‘niet langer dan 1 uur achtereen concentreren’ en ‘zaken die veel nauwkeurigheid vereisen’ op ‘gesprekken’. Voor het voeren van gesprekken kan daarbij uitgegaan worden van een hogere mate van concentratie dan voor het samenstellen van printplaten. Een uur is de maximale periode achtereen van langdurig concentreren zoals bedoeld bij beoordelingspunt 1.9.10. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wordt de belastbaarheid op dit beoordelingspunt niet overschreden omdat er hooguit twee printplaten op een werkdag worden samengesteld waarbij de mate van concentratie tot een uur aan de orde is.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 4 april 2016 heeft vastgesteld op 79,84%.
In geschil is daarbij met name of er voldoende beperkingen zijn aangenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren en of in de geselecteerde functies de wel aangenomen belastbaarheid op verschillende beoordelingspunten wordt overschreden.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft uiteengezet dat bij appellant geen objectieve verslechtering van de combinatie van psychische klachten is vastgesteld ten opzichte van de situatie op
14 september 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij inzichtelijk toegelicht dat appellant vooral door de re-integratieactiviteiten een toeneming van spanning heeft ervaren, maar dat dit niet leidt tot een toename van de al aangenomen beperkingen. Ook in het rapport van 6 januari 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd geconcludeerd dat de informatie van de behandelend psychiater niet tot een andere conclusie leidt. Er worden geen aanknopingspunten gezien voor de conclusie dat dit niet juist is.
4.4.
De Raad ziet verder geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 11 december 2019 en 13 januari 2021 dat in de geselecteerde functies veelvuldige deadlines of productiepieken of hoog handelingstempo niet voorkomen. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat de werkomgeving in de geselecteerde functies rustig is.
4.5.
De Raad is er evenwel niet van overtuigd dat in alle geselecteerde voorbeeldfuncties voldoende rekening wordt gehouden met de belastbaarheid van appellant op beoordelingspunt 1.9.10. De Raad stelt vast dat de beperking op dit beoordelingspunt op deze wijze al is vastgesteld door de verzekeringsarts die de beoordeling in 2015 heeft verricht. Deze arts heeft in een rapport van 14 augustus 2015 vermeld: “Cliënt is geschikt om hele dagen te werken waarbij hij niet moet worden blootgesteld aan een hoge werkdruk, langdurig concentreren op zaken die veel nauwkeurigheid vereisen, omgaan met emoties en conflicten, langer dan 1 uur achter een durende gesprekken, omgevingslawaai, harde/scherpe geluiden, verhoogd persoonlijk risico en veelvuldige storingen en onderbrekingen.” Gelet hierop kan de redenering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de zinsnede ‘zaken die veel nauwkeurigheid vereisen’ in de toelichting ziet op ‘het voeren van gesprekken’ niet worden gevolgd. Daarbij is verder van belang dat voor ‘langdurig concentreren op zaken die veel nauwkeurigheid vereisen’ – in tegenstelling tot het voeren van gesprekken – geen tijdsduur in de toelichting is vermeld. Ook de motivering dat de functies met SBC-code 111180 en 271130 voor appellant geschikt zijn omdat het steeds tijdseenheden van concentratie betreft, waardoor er afwisseling is in de concentratie, overtuigt niet. Omdat volgens de functiebeschrijvingen en de daarbij gegeven informatie van de arbeidskundig analist in deze functies de gehele dag zeer zorgvuldig en nauwkeurig moet worden gewerkt, kunnen deze functies gelet op de onder beoordelingspunt 1.9.10 opgenomen beperking niet geschikt worden geacht voor appellant. Deze functies moeten daarom buiten beschouwing blijven. Dit betekent dat van de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties er nog slechts één functie resteert.
4.6.
Uit wat onder 4.5 is overwogen volgt dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een deugdelijke arbeidskundige grondslag. Dit besluit is dan ook strijdig met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er bestaat aanleiding om het Uwv met toepassing van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en hiertoe een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
4.5.
Omdat met deze uitspraak nog geen einde aan het geding is gekomen, wordt nog geen oordeel gegeven over het verzoek om schadevergoeding wegens de gestelde overschrijding van de redelijke termijn.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 22 juni 2018 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2022.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) A.M. Geurtsen