ECLI:NL:CRVB:2022:2673

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
20/559 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant, die sinds 2015 arbeidsongeschikt is, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn gezondheidsproblemen onvoldoende zijn meegewogen door het Uwv. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65-80% is ingedeeld, met een arbeidsongeschiktheid van 71,22%. De Raad heeft de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep als zorgvuldig en volledig beoordeeld. De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Raad heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De Raad oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek van appellant om een onafhankelijke keuring af.

Uitspraak

20 559 WIA

Datum uitspraak: 14 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2019, 19/2167 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2022. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.
Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde appellant in de gelegenheid te stellen nadere medische stukken in het geding te brengen en het Uwv daarop te laten reageren.
Appellant heeft nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 juli 2022 ingediend.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2022. Appellant is via videobellen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als financieel administratief medewerker. Op 24 juli 2015 heeft hij zich ziek gemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 21 juli 2017 een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 mei 2017. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 66,61% (klasse 65-80%).
1.2.
Op 21 maart 2018 heeft appellant gemeld dat zijn gezondheidssituatie is verslechterd. In dat kader heeft appellant op 7 mei 2018 het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een FML van 11 juni 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 71,72%. Het Uwv heeft bij besluit van 6 juli 2018 de WGA-vervolguitkering van appellant per 21 maart 2018 niet gewijzigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid nog steeds valt binnen de klasse 65-80%.
1.3.
Bij besluit van 1 maart 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 juli 2018 ongegrond verklaard. Daaraan liggen rapporten van
4 februari 2019 en 19 maart 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van
5 februari 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De beperkingen zoals neergelegd in de FML van 11 juni 2018 zijn gehandhaafd en appellant blijft ongewijzigd ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65-80%. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2.1.
In reactie op het door appellant in beroep ingediende rapport neuro-psychologisch onderzoek (NPO) van 16 januari 2019 en 22 januari 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen opgenomen en een aantal beperkingen geschrapt in een gewijzigde FML van 7 augustus 2019. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 30 september 2019 aangegeven dat op grond van de gewijzigde FML de functies van productiemedewerker en administratief medewerker niet langer passend zijn. Na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naast de al geselecteerde (reserve)functie van besteller post/pakketten (auto), SBC-code 282102, de functies machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk),
SBC-code 264122, huishoudelijk medewerker, SBC-code 111333, en medewerker tuinbouw, SBC-code 282102, voor appellant geschikt geacht. De mate van arbeidsongeschiktheid bedraagt 71,22%, zodat appellant ongewijzigd ingedeeld blijft in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65-80%.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, omdat de FML op 7 augustus 2019 tijdens de beroepsprocedure is aangepast. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit zijn in stand gelaten, omdat zij van oordeel is dat de beperkingen juist zijn vastgelegd in die FML. De rechtbank ziet onvoldoende grond voor het oordeel dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis had van de dossiergegevens en alle door appellant overgelegde medische stukken, en was zij aanwezig bij de hoorzitting. De rechtbank ziet geen reden voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op inzichtelijke en concludente wijze gerapporteerd en daarbij op adequate wijze aandacht besteed aan alle beschikbare medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht waarom op basis van de medische informatie niet meer beperkingen moeten worden aangenomen. Er bestaat dan ook geen twijfel aan de juistheid van de door het Uwv getrokken conclusies over de belastbaarheid van appellant. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen voor appellant als passend moeten worden beschouwd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak betwist voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. Hij heeft aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn gezondheidsproblemen. Appellant heeft aangegeven dat hij toegenomen gezondheidsklachten heeft en weinig vooruitgang boekt bij behandelingstrajecten. De klachten staan het dagelijks functioneren en terugkeer naar werk in de weg. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant onder meer gewezen op het rapport van arts indicatie en advies L. Kwast van 14 mei 2018 en op de in hoger beroep overgelegde medische informatie van de cardioloog, de neuroloog en de resultaten van een in april 2022 verricht slaaponderzoek. Appellant heeft ook gewezen op het door hemzelf opgestelde overzicht van zijn medische aandoeningen, klachten en beperkingen. Appellant heeft verder aangevoerd dat de functie van besteller post/pakketten (auto) ongeschikt is, omdat hij niet beschikt over een geldig rijbewijs. Appellant heeft verzocht om een keuring door een onafhankelijk verzekeringsarts en dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 21 maart 2018 wordt vastgesteld op 100%.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 9 mei 2021 naar aanleiding van vragen van de Raad toegelicht dat de functie van medewerker tuinbouw komt te vervallen in verband met een allergie voor pollen. De reservefunctie besteller post/pakketten (auto) is daarvoor in de plaats gekomen. De mate van arbeidsongeschiktheid is vervolgens vastgesteld op 71,22%.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv op goede gronden heeft geoordeeld dat appellant met ingang van 21 maart 2018 voor 71,22% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat geen reden bestaat te twijfelen aan de juistheid van de voor de appellant vastgestelde beperkingen in de FML van 7 augustus 2018, wordt onderschreven. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 4 februari 2019,
19 maart 2019, 26 februari 2020 en 7 augustus 2019 in de verschillende fasen van de procedure alle beschikbare medische informatie kenbaar en inzichtelijk meegenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat appellant op de datum in geding bekend is met OSAS, slaapstoornis, diabetes mellitus, overgewicht, status na nekhernia en een depressie, en dat daarvoor ook beperkingen zijn vastgesteld, waaronder een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierover het volgende aangegeven. Appellant is aan de hernia in de nek geopereerd, deze operatie is goed gelukt en appellant heeft daaruit veel minder klachten. Er is ook geen vervolgafspraak of fysiotherapie geweest. Appellant heeft een behandeling voor de slaapproblemen (OSAS) en inmiddels zijn ook die klachten verminderd. Een colonscopie heeft geen afwijkingen naar voren gebracht die een specifieke behandeling noodzaken. Een ernstige psychiatrische stoornis met ernstige psychopathologie wordt in de medische stukken niet genoemd. De verzekeringsarts heeft verder gemotiveerd aangegeven dat uit de beschikbare medische gegevens geen ernstige aandoeningen of afwijkingen naar voren zijn gekomen die ernstige stoornissen veroorzaken in energiehuishouding. Er is geen medische onderbouwing voor meer dan de vastgestelde vier uren recuperatie of bedrust overdag naast de nachtelijke bedrust. In de rapporten van 19 maart 2019 en 7 augustus 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat uit het in januari 2019 verrichte NPO naar voren komt dat sprake is van licht traumatisch hersenletsel. Appellant wordt geadviseerd geheugensteuntjes te gebruiken en is aangewezen op structuur en regelmaat. In de FML van 7 augustus 2019 is daarom een aanvullende beperking voor herinneren opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van het NPO de beperkingen op aandacht en verdelen van de aandacht in de FML van
7 augustus 2018 laten vervallen. Voor het overige leidt het NPO volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet tot het aannemen van aanvullende beperkingen, omdat in de FML al zodanig beperkingen zijn opgenomen dat ruim structuur en regelmaat wordt geboden. Er zijn immers in de rubriek sociaal functioneren beperkingen aangenomen voor veelvuldige verstoringen en onderbrekingen, deadlines of productiepieken en het handelingstempo. Daarnaast is een beperking in de duurbelastbaarheid aangenomen van gemiddeld ongeveer
20 uur per week.
4.4.
De in hoger beroep overgelegde medische informatie van de cardioloog, neuroloog en de resultaten van het slaaponderzoek geven evenmin aanleiding voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellant zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 26 februari 2020 en 20 juli 2022 inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd waarom deze informatie geen aanleiding geeft voor het wijzigen van het eerder ingenomen standpunt. De in deze informatie beschreven klachten, zoals een afwijking in de cervicale wervelkolom en een slaapstoornis, waren al bekend en daarmee is rekening gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder vastgesteld dat door de cardioloog geen cardiale afwijkingen zijn gevonden tijdens het onderzoek in 2022. Er zijn dus zowel voor als na 2018 geen specifieke cardiale afwijkingen gevonden. De hartfunctie is goed. De neuroloog beschrijft in 2020 en 2022 geen andere afwijkingen aan de nek dan in 2018. Deze afwijkingen waren al bekend en hebben geleid tot het aannemen van verschillende beperkingen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen.
4.5.
Aan het rapport van arts indicatie en advies L. Kwast van 14 mei 2018 kan niet die waarde worden gehecht die appellant daaraan gehecht wenst te zien, al omdat dit rapport is opgesteld op grond van een ander wettelijk kader. Verder blijkt daaruit niet dat deze arts beschikte over (alle) medische stukken.
4.6.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.
4.7.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in hoger beroep een van de eerder geselecteerde functies laten vervallen en een reservefunctie daarvoor in de plaats gesteld. Als gevolg daarvan is het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd naar 71,22%. Appellant blijft daarmee in dezelfde arbeidsongeschiktheidsklasse ingedeeld. De arbeidsdeskundige beoordeling is dus pas in hoger beroep voorzien van een toereikende motivering. Dit geeft geen aanleiding om tot een andere uitkomst te komen dan de rechtbank bij de aangevallen uitspraak. Uitgaande van de juistheid van de FML van 7 augustus 2018 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 5 februari 2019, 30 september 2019 en 9 mei 2021 voldoende gemotiveerd dat de in hoger beroep geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Appellant beschikte ten tijde van de datum in geding nog over een geldig rijbewijs. Er wordt dan ook geen aanleiding gezien om de functie van besteller post/pakketten (auto) niet passend te achten.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten en met verbetering van gronden, worden bevestigd.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 131,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) K.M. Geerman