ECLI:NL:CRVB:2022:545

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
20/2268 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak over maatschappelijke opvang

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. E.C. Weijsenfeld, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Het college had op 9 augustus 2021 besloten om maatschappelijke opvang voor gezinnen toe te kennen, waarmee het tegemoetkwam aan de bezwaren van appellante. Op 8 september 2021 heeft appellante het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding. De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het college in de kosten van appellante moet worden veroordeeld, omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. De Raad heeft de proceskosten begroot op € 1.082,- voor bezwaar, € 1.518,- voor beroep en € 759,- voor hoger beroep, met een totaal van € 3.359,-. Daarnaast zijn de reiskosten van € 4,60 voor de zitting bij de rechtbank in aanmerking genomen. De Raad heeft bepaald dat appellante zich voor vergoeding van het griffierecht rechtstreeks tot het college kan wenden. Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 maart 2022.

Uitspraak

Datum uitspraak: 10 maart 2022
20/2268 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 mei 2020, 19/6817 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.C. Weijsenfeld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft op 9 augustus 2021 een besluit genomen tot toekenning van maatschappelijke opvang voor gezinnen.
Bij brief van 8 september 2021 heeft mr. Weijsenfeld namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft geen verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het college met het besluit van
8 augustus 2021 tot toekenning van maatschappelijke opvang voor gezinnen aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.082,- in bezwaar, € 1.518,- in beroep en € 759,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De reiskosten die appellante hebben moeten maken in verband met de zitting bij de rechtbank komen tot een bedrag van € 4,60 voor vergoeding in aanmerking.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kunnen appellante zich rechtstreeks tot het college wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.359,-.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2022.
(getekend) H. Benek
(getekend) K.R. van Renswoude