ECLI:NL:CRVB:2022:558

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
20/938 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor stofferingskosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 10 februari 2017 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had op 19 juli 2018 bijzondere bijstand aangevraagd voor stofferingskosten in verband met een nieuwe huurovereenkomst. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage had echter vastgesteld dat de appellant geen kosten had gemaakt voor de stoffering van zijn nieuwe woonruimte, waardoor de aanvraag voor bijzondere bijstand werd afgewezen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat ten onrechte geen bijzondere bijstand is verleend. De Raad heeft echter vastgesteld dat de appellant per 1 oktober 2018 op een ander adres is gaan wonen en dat er geen kosten voor stoffering zijn gemaakt. Hierdoor is niet voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van bijzondere bijstand. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, omdat de kosten zich niet voordoen en er geen noodzaak is voor bijzondere bijstand.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder bijzondere bijstand kan worden verleend, met name dat de kosten daadwerkelijk moeten bestaan en noodzakelijk moeten zijn. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

20 938 PW, 20/939 PW, 20/940 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2020, 19/2024, 19/2026, 19/2027 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage (college)
Datum uitspraak: 15 maart 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.J.A. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2022. Namens appellant is verschenen mr. Bakker. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Boogaards.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving met ingang van 10 februari 2017 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
In verband met het aangaan van een huurovereenkomst per 1 augustus 2018 voor een woning op adres X, heeft appellant op 19 juli 2018 bijzondere bijstand gevraagd voor onder meer de kosten van huisraad en stofferingskosten (aanvraag). Bij besluit van 27 augustus 2018 heeft het college voor de kosten van huisraad een bedrag van € 500,- aan bijzondere bijstand in de vorm van een lening toegekend.
1.3.
Bij besluit van 8 februari 2019 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover nu nog van belang, het bezwaar tegen het besluit van 27 augustus 2018 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten niet zijn gemaakt zodat geen noodzaak bestaat voor bijzondere bijstand voor stoffering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover nu nog van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is uitsluitend het oordeel van de rechtbank over de aanvraag.
4.2.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de PW, voor zover van belang, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.3.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat naar aanleiding van zijn aanvraag ten onrechte geen bijzondere bijstand om niet voor kosten van stoffering van de woonruimte op adres X is verleend.
4.5.
Appellant is per 1 oktober 2018 op een ander adres gaan wonen. Zoals ter zitting is besproken, is niet in geschil dat appellant geen kosten heeft gemaakt voor stoffering van de woonruimte op adres X. Nu de stofferingskosten zich niet voordoen is niet voldaan aan de eerste in 4.3 genoemde voorwaarde om bijzondere bijstand, al dan niet om niet, te verlenen voor deze kosten.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M. van Paridon, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2022.
(getekend) M. van Paridon
(getekend) R.I.S. van Haaren