ECLI:NL:CRVB:2022:593
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een ex-werkneemster in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van een ex-werkneemster, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 67,88%. De ex-werkneemster was werkzaam als senior medewerker personeels- en salarisadministratie en viel uit door psychische klachten. Na een loonsanctie en een aanvraag voor een WIA-uitkering, heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellante, de Stichting, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv, die het bezwaar van de ex-werkneemster ongegrond verklaarde.
De rechtbank Midden-Nederland had eerder geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom een urenbeperking van gemiddeld 4 uur per dag en 20 uur per week was aangenomen. Het Uwv heeft vervolgens een aanvullend rapport ingediend, waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep de urenbeperking onderbouwde. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten over de gebrekkige onderbouwing van de urenbeperking. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld en dat de onderbouwing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend was. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.