ECLI:NL:CRVB:2022:951
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen AOW-besluit
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Frankrijk, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 19 mei 2020, waarin hem een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) was toegekend van 56% van het maximale pensioen. Het bezwaar werd door de Svb niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat de appellant ertoe bracht om in hoger beroep te gaan.
Tijdens de zitting op 11 maart 2022 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hem het recht van spreken was ontnomen door de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar. De Svb daarentegen verdedigde haar standpunt door te stellen dat de termijn voor het indienen van het bezwaar was overschreden en dat er geen goede redenen waren voor deze overschrijding. De Raad heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen, die de termijnen voor het indienen van bezwaarschriften regelen.
De Raad concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, aangezien de appellant erkende dat het bezwaar te laat was ingediend en geen redenen had aangedragen die de overschrijding konden rechtvaardigen. De Svb had bovendien geen mogelijkheid om met de appellant tot een overeenkomst te komen over de hoogte van het ouderdomspensioen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bezwaar van de appellant terecht niet-ontvankelijk.