ECLI:NL:CRVB:2022:951

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
21/2942 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen AOW-besluit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Frankrijk, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 19 mei 2020, waarin hem een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) was toegekend van 56% van het maximale pensioen. Het bezwaar werd door de Svb niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat de appellant ertoe bracht om in hoger beroep te gaan.

Tijdens de zitting op 11 maart 2022 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hem het recht van spreken was ontnomen door de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar. De Svb daarentegen verdedigde haar standpunt door te stellen dat de termijn voor het indienen van het bezwaar was overschreden en dat er geen goede redenen waren voor deze overschrijding. De Raad heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen, die de termijnen voor het indienen van bezwaarschriften regelen.

De Raad concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, aangezien de appellant erkende dat het bezwaar te laat was ingediend en geen redenen had aangedragen die de overschrijding konden rechtvaardigen. De Svb had bovendien geen mogelijkheid om met de appellant tot een overeenkomst te komen over de hoogte van het ouderdomspensioen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bezwaar van de appellant terecht niet-ontvankelijk.

Uitspraak

21.2942 AOW

Datum uitspraak: 22 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2021, 20/4822 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Frankrijk (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2022. Appellant is verschenen. Het Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

1.1.
In een besluit van 19 mei 2020 heeft de Svb appellant een ouderdomspensioen op grond van Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend van 56% van het maximale ouderdomspensioen.
1.2.
Appellant heeft in een digitaal bericht van 2 juli 2020 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 mei 2020.
1.3.
In een besluit van 30 juli 2020 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant nietontvankelijk verklaard, omdat niet tijdig bezwaar is gemaakt en de overschrijding van de bezwaartermijn volgens de Svb niet verschoonbaar is.
2. In de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend en appellant daarvoor geen goede reden had.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hem het recht van spreken is ontnomen door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Appellant vindt dat de Svb met hem tot een overeenkomst moet komen en niet tegenover hem moet gaan staan.
3.2.
De Svb stelt dat het niet mogelijk is om het bezwaar alsnog inhoudelijk te beoordelen, omdat de bezwaartermijn is overschreden en de Svb verplicht is die termijn toe te passen. Ook vindt de Svb dat appellant geen goede reden voor de termijnoverschrijding heeft gegeven.
4. Partijen verschillen van mening of de Svb het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege overschrijding van de termijn voor het indien van het bezwaarschrift.
4.1.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een bezwaarschrift is ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ook ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is overschreden.
4.3.
Er is geen reden om aan te nemen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Appellant heeft namelijk erkend dat het bezwaar te laat is gemaakt en heeft ook desgevraagd geen redenen genoemd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen.
4.4.
Anders dan appellant stelt, heeft de Svb niet de mogelijkheid om met appellant tot een overeenkomst te komen over de hoogte van het ouderdomspensioen. Wel heeft appellant de mogelijkheid om een de Svb te vragen om terug te komen van zijn besluit 19 mei 2020 als er redenen zijn waarom de hoogte van het ouderdomspensioen te laag is vastgesteld.
4.5.
Geconcludeerd wordt dat de Svb het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.6.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep de bevestigt aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2022.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.E. van Donk