ECLI:NL:CRVB:2022:997

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
19/4428 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buiten behandelingstelling van een aanvraag om bijstand op basis van niet-reageren op uitnodigingen

In deze zaak heeft appellant op 2 oktober 2018 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Participatiewet, met een ingangsdatum van 29 oktober 2018. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen heeft appellant op 29 oktober 2018 verzocht om bankafschriften in te leveren en hem uitgenodigd voor een gesprek op 19 november 2018. Appellant is echter niet verschenen op beide uitnodigingen. Het college heeft daarop de aanvraag op 20 november 2018 buiten behandeling gesteld, wat bij besluit van 20 februari 2019 is gehandhaafd. De rechtbank Gelderland heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij de brieven van het college pas op 21 november 2018 heeft ontvangen, en dat hem daarom niet kan worden verweten dat hij niet op de uitnodigingen heeft gereageerd. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de brieven op de gestelde data zijn bezorgd. De Raad heeft de verzendadministratie en verklaringen van medewerkers van het college in overweging genomen, waaruit blijkt dat de brieven op de juiste data zijn bezorgd. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak bevestigt.

Uitspraak

19.4428 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 september 2019, 19/1186 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
Datum uitspraak: 12 april 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 31 augustus 2021. Partijen zijn niet verschenen.
De Raad heeft het onderzoek heropend voor het stellen van nadere vragen aan het college. Het college heeft de vragen beantwoord en nadere stukken aan de Raad gezonden. Namens appellant heeft mr. Van de Waarsenburg hierop gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 2 oktober 2018 heeft appellant een aanvraag om bijstand per 29 oktober 2018 ingediend op grond van de Participatiewet.
1.2.
Bij brief van 29 oktober 2018 heeft het college appellant verzocht om uiterlijk 5 november 2018 de bankafschriften in te leveren van alle op naam van appellant staande (spaar)rekeningen over de periode 1 mei 2018 tot en met 29 oktober 2018. Appellant heeft deze op 2 november 2018 ingeleverd. Bij brief van 16 november 2018 (brief 1) heeft het college appellant uitgenodigd voor een gesprek op 19 november 2018, om 9.00 uur. Het college heeft appellant daarbij verzocht om - onder meer - mee te nemen; een geldig legitimatiebewijs, huurbetalingsbewijs van november 2018, Curriculum Vitae en informatie over zijn sollicitatie activiteiten. Appellant is zonder bericht niet verschenen. Bij brief van 19 november 2018 (brief 2) heeft het college appellant uitgenodigd voor een gesprek op 20 november 2018, om 13.00 uur en verzocht de eerder gevraagde gegevens mee te nemen. Daarbij heeft het college appellant er op gewezen dat zijn aanvraag niet in behandeling wordt genomen als hij ook aan deze tweede uitnodiging geen gehoor geeft. Aan deze tweede uitnodiging heeft appellant geen gehoor gegeven.
1.3.
Bij besluit van 20 november 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 februari 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant aan brieven 1 en 2 geen gehoor heeft gegeven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat enveloppen met brieven 1 en 2 pas op 21 november 2018 door Cycloon, een postbezorgingsbedrijf, op zijn adres zijn bezorgd waardoor hem niet kan worden verweten dat hij niet op die brieven heeft gereageerd. Appellant heeft een print van een envelop overgelegd, waarin, naar hij stelt, brief 2 zat en die door Cycloon is bezorgd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op wat appellant heeft aangevoerd is uitsluitend in geschil of het college de bezorging van brief 1 op 16 november 2018 en de bezorging van brief 2 op 19 november 2018 aannemelijk heeft gemaakt.
4.2.
Nu appellant stelt dat hij de niet-aangetekende brieven 1 en 2 niet op de gestelde bezorgdata heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat de brieven wel op die data op het adres van appellant zijn bezorgd (vergelijk de uitspraak van 7 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7796).
4.3.1.
Het college heeft een verzendadministratie van een klantmanager overgelegd waarin onder de kopjes “datum”, “naam klant”, “adres”, “tijd”, “soort document” en “wie” staat vermeld dat op 16 november 2018 om 9.37 uur een brief aan appellant op zijn adres is bezorgd. De eerste letter van de achternaam van de klantmanager die de brief volgens het college heeft bezorgd komt overeen met de tweede letter van vermelde initialen. Hiermee heeft het college aannemelijk gemaakt dat brief 1 op 16 november 2018 op het adres van appellant is bezorgd.
4.3.2.
Een klantmanager en een sociaal rechercheur hebben in een schriftelijke verklaring beschreven dat zij, nadat appellant niet was verschenen op 19 november 2018 om 9.00 uur, de om 9.15 uur aangemaakte brief 2 persoonlijk omstreeks 9.55 uur in de brievenbus op het adres van appellant hebben gedeponeerd. Hiermee heeft het college aannemelijk gemaakt dat brief 2 op 19 november 2018 op het adres van appellant is bezorgd.
4.3.3.
Op de in 3 genoemde print is een envelop te zien waarop “Nijmegen” staat met postbusnummer en postcode van de gemeente Nijmegen, voorzien van de stempels “21 11 18” en “cycloon” en de tekst “nijmegen-cycloon.eu”. Het college heeft naar voren gebracht dat het besluit van 20 november 2018 door Cycloon is bezorgd. Met het college acht de Raad dan ook aannemelijk dat, anders dan appellant stelt, in de op 21 november 2018 gestempelde envelop, waar appellant naar verwijst, het besluit van 20 november 2018 is verzonden.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. van Paridon, in tegenwoordigheid van J. Oosterveen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2022.
(getekend) M. van Paridon
(getekend) J. Oosterveen