In deze zaak gaat het om de herziening van de bijstandsnorm en de terugvordering van teveel betaalde bijstand aan appellant, die gedurende een bepaalde periode in een instelling verbleef. Appellant ontving sinds 1 november 2018 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en woonde bij zijn moeder, die ook bijstand ontving. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft op 25 oktober 2019 besloten de bijstand van appellant te wijzigen naar de norm voor iemand die in een instelling verblijft, omdat hij van 28 mei 2019 tot en met 1 oktober 2019 in verschillende klinieken van Parnassia was opgenomen. Dit leidde tot een herziening van de bijstand en een terugvordering van € 1.074,20 aan teveel betaalde bijstand. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het college handhaafde zijn besluiten. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de herziening en terugvordering niet disproportioneel waren, omdat appellant zijn stelling dat hij regelmatig thuis was en dat zijn woonkosten doorgelopen zijn niet voldoende had onderbouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht de bijstandsnorm had gewijzigd en de terugvordering had doorgevoerd.