ECLI:NL:CRVB:2023:1811

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
21/4461 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
  • Y.S.S. Fatni
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand na verblijf in een instelling

In deze zaak gaat het om de herziening van de bijstandsnorm en de terugvordering van teveel betaalde bijstand aan appellant, die gedurende een bepaalde periode in een instelling verbleef. Appellant ontving sinds 1 november 2018 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en woonde bij zijn moeder, die ook bijstand ontving. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft op 25 oktober 2019 besloten de bijstand van appellant te wijzigen naar de norm voor iemand die in een instelling verblijft, omdat hij van 28 mei 2019 tot en met 1 oktober 2019 in verschillende klinieken van Parnassia was opgenomen. Dit leidde tot een herziening van de bijstand en een terugvordering van € 1.074,20 aan teveel betaalde bijstand. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het college handhaafde zijn besluiten. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de herziening en terugvordering niet disproportioneel waren, omdat appellant zijn stelling dat hij regelmatig thuis was en dat zijn woonkosten doorgelopen zijn niet voldoende had onderbouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht de bijstandsnorm had gewijzigd en de terugvordering had doorgevoerd.

Uitspraak

21/4461 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 november 2021, 20/2935 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 12 september 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 25 oktober 2019 (besluit 1) heeft het college de bijstand van appellant over de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2019 gewijzigd naar de norm voor een persoon die in een instelling verblijft en een gedeelte van de premie Zorgverzekeringswet vergoed. Met een besluit van diezelfde dag (besluit 2) heeft het college de aan appellant toegekende bijstand over deze periode herzien en de teveel betaalde bijstand tot een bedrag van € 1.074,20 van appellant teruggevorderd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 24 februari 2020 (bestreden besluit) bij de besluiten gebleven. Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. M.K. Bhadai, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 juni 2023. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Logan.
Het onderzoek is heropend na de zitting vanwege een brief van het college. Deze brief is doorgestuurd aan appellant en hem is de gelegenheid geboden hierop te reageren, wat appellant ook heeft gedaan. Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek op 27 juli 2023 is gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het om een wijziging van de bijstandsnorm en een terugvordering van teveel betaalde bijstand, omdat appellant een periode in een instelling heeft verbleven en daarom een lagere bijstandsnorm op hem van toepassing is. Appellant stelt zich op het standpunt dat het niet redelijk is om deze kosten van hem terug te vorderen, omdat zijn woonkosten wel zijn doorgelopen gedurende deze periode. De Raad is van oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en legt hieronder uit hoe hij tot dit oordeel komt.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1 november 2018 bijstand op grond van de Participatiewet
(PW) naar de norm voor een alleenstaande met toepassing van de kostendelersnorm. Hij woont bij zijn moeder die ook bijstand ontvangt naar de norm van een alleenstaande met toepassing van de kostendelersnorm.
1.2.
Op 3 oktober 2019 heeft appellant contact opgenomen met een medewerker van de
gemeente Den Haag waarbij hij heeft doorgegeven dat hij op 2 oktober 2019 is ontslagen door de medische instelling Parnassia en dat hij weer bij zijn moeder woont.
1.3.
Parnassia heeft verklaard dat appellant in de periode van 28 mei 2019 tot en met 1
oktober 2019 binnen verschillende klinieken van Parnassia opgenomen is geweest.
1.4.
Bij besluit 1, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft het college de
bijstand over de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2019 gewijzigd naar de norm voor iemand die in een instelling verblijft en een gedeelte van de premie Zorgverzekeringswet vergoed. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat gebleken is dat appellant van 28 mei 2019 tot en met 1 oktober 2019 in een instelling van Parnassia verbleef. Hij heeft als gevolg hiervan recht op een lager bedrag aan bijstand. Op grond van zijn beleid heeft het college de norm herzien met ingang van de maand nadat de lopende maand plus één kalendermaand zijn verstreken.
1.5.
Bij besluit 2, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft het college de over
de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2019 aan appellant toegekende bijstand herzien en de kosten van te veel betaalde bijstand tot een bedrag van € 1.074,20 van appellant teruggevorderd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant gedurende deze periode te veel bijstand heeft ontvangen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit van het college in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3.
De te beoordelen periode loopt van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2019.
4.4.
Niet in geschil is dat appellant gedurende de periode van 28 mei 2019 tot en met 1 oktober 2019 opgenomen is geweest in een of meerdere klinieken, welke kunnen worden aangemerkt als inrichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de PW. Dit heeft als gevolg dat gedurende deze periode de bijstandsnorm gold voor iemand die verblijft in een inrichting. [1] Het college kon de bijstand over deze periode dus herzien. [2]
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat het niet redelijk is dat het college de bijstand heeft herzien en het teveel betaalde bedrag aan bijstand heeft teruggevorderd, omdat zijn kosten voor zijn kamer zijn doorgelopen. Hij is gedurende zijn opname regelmatig thuis geweest en heeft moeten bijdragen aan de woonkosten. Zijn moeder is ook gekort op haar bijstandsuitkering. Het is disproportioneel om de bijstand met terugwerkende kracht terug te vorderen. Het college heeft onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke financiële en medische situatie van appellant. Deze beroepsgronden slagen niet.
4.5.1.
Indien een bijstandverlenende instantie de bijstand heeft herzien of ingetrokken met toepassing van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de PW, dan vormt artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW de grondslag voor terugvordering van de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand. De hier genoemde bepalingen geven de bijstandverlenende instantie de bevoegdheid om de bijstand te herzien en om de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Dit betreft dus een discretionaire bevoegdheid die de bijstandverlenende instantie kan uitoefenen.
4.5.2.
De Raad volgt het college in haar stelling dat herziening en terugvordering in de situatie van appellant niet disproportioneel is. Appellant heeft zijn stelling dat hij regelmatig thuis bij zijn moeder was en dat zijn woonkosten bij zijn moeder zijn doorgelopen niet onderbouwd. Dat hij vaak thuis was blijkt ook niet uit de verklaring van Parnassia over zijn verblijf aldaar. Dat er door de terugvordering sprake is van onevenredige financiële of medische gevolgen heeft appellant niet onderbouwd. De Raad merkt ter voorlichting nog op dat uit een na de zitting ingebracht besluit van het college is gebleken dat de moeder van appellant in de te beoordelen periode recht had op de alleenstaande norm, omdat de kostendelersnorm voor haar in die periode niet gold.
4.6.
De door appellant na de zitting aangevoerde gronden slagen evenmin. De toezegging van het college ter zitting dat de moeder van appellante een verzoek om herziening van de kostendelersnorm kon doen over de hier te beoordelen periode gold alleen voor het geval de moeder in die periode de kostendelersnorm had ontvangen. Uit het na de zitting ingebrachte besluit is echter gebleken dat de kostendelersnorm in die periode niet op de moeder van toepassing was. Voor zover appellant stelt dat dat in andere periodes anders is geweest kan dat in deze procedure niet aan de orde komen, nu deze procedure ziet op de bijstand van appellant en niet op de bijstand van zijn moeder.
4.7.
Het verzoek van appellant om, als de terugvordering rechtmatig blijkt te zijn, de terugvordering kwijt te schelden, kan evenmin in deze procedure aan de orde komen. Een dergelijk verzoek kan appellant bij het college indienen.
4.8.
Uit 4.4 tot en met 4.7 volgt dat het oordeel van de rechtbank dat het college de bijstandsnorm terecht heeft gewijzigd, en de bijstand heeft kunnen herzien en terugvorderen, juist is.

Conclusie en gevolgen

4.9.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2023.

(getekend) J.T.H. Zimmerman

(getekend) Y.S.S. Fatni

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1, van de Participatiewet
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
f. inrichting:
1º een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van verpleging of verzorging aan aldaar verblijvende hulpbehoevenden;
(...)
Artikel 23, eerste lid, van de Participatiewet
Bij een verblijf in een inrichting is de norm per kalendermaand, indien het betreft:
a. een alleenstaande of een alleenstaande ouder: € 326,28. [3]
(…)
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet
(…)
Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening en intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, tweede lid, van de Participatiewet
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand:
a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
(…)

Voetnoten

1.Artikel 23 van de PW.
2.Artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de PW.
3.Norm in de te beoordelen periode.