In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De aanvraag was ingediend op 19 september 2019, maar het college had deze afgewezen op 22 oktober 2019, omdat appellante geen bankafschriften had verstrekt over de periode van 1 april 2019 tot en met 4 juni 2019. Deze bankafschriften waren noodzakelijk om de financiële situatie van appellante te beoordelen en vast te stellen of zij recht had op de gevraagde bijstand.
Appellante had eerder op 10 mei 2019 een aanvraag ingediend, maar deze was buiten behandeling gesteld omdat zij de gevraagde gegevens niet had aangeleverd. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank, die het college had opgedragen opnieuw te beslissen, bleef het college bij zijn standpunt dat de aanvraag om bijzondere bijstand niet kon worden gehonoreerd zonder de benodigde bankafschriften. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
De Raad oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat de bankafschriften essentieel waren voor de beoordeling van het recht op bijstand. Appellante had niet voldoende gegevens verstrekt om haar financiële situatie vast te stellen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Hierdoor kreeg appellante geen bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand en ook geen vergoeding voor haar proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van relevante financiële gegevens bij aanvragen om bijzondere bijstand.