ECLI:NL:CRVB:2023:2274

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
22/308 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand en de noodzaak van bankafschriften voor financiële beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De aanvraag was ingediend op 19 september 2019, maar het college had deze afgewezen op 22 oktober 2019, omdat appellante geen bankafschriften had verstrekt over de periode van 1 april 2019 tot en met 4 juni 2019. Deze bankafschriften waren noodzakelijk om de financiële situatie van appellante te beoordelen en vast te stellen of zij recht had op de gevraagde bijstand.

Appellante had eerder op 10 mei 2019 een aanvraag ingediend, maar deze was buiten behandeling gesteld omdat zij de gevraagde gegevens niet had aangeleverd. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank, die het college had opgedragen opnieuw te beslissen, bleef het college bij zijn standpunt dat de aanvraag om bijzondere bijstand niet kon worden gehonoreerd zonder de benodigde bankafschriften. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

De Raad oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat de bankafschriften essentieel waren voor de beoordeling van het recht op bijstand. Appellante had niet voldoende gegevens verstrekt om haar financiële situatie vast te stellen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Hierdoor kreeg appellante geen bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand en ook geen vergoeding voor haar proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van relevante financiële gegevens bij aanvragen om bijzondere bijstand.

Uitspraak

22/308 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2021, 21/557 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 20 november 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 22 oktober 2019 heeft het college een aanvraag van 19 september 2019 van appellante om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand op grond van de Participatiewet (PW) afgewezen.
Met een besluit van 5 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 oktober 2019 ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 oktober 2023. Namens appellante is verschenen mr. S. Aarsman, advocaat en kantoorgenoot van mr. Vlieger. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak beoordeelt de Raad of de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. De Raad oordeelt dat dit het geval is en dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand van appellante heeft mogen afwijzen. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Wat voorafging
1.1.
Appellante heeft op 10 mei 2019 een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand ter hoogte van een eigen bijdrage van € 311,- ingediend op grond van een op 2 mei 2019 verleende toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand met kenmerk [kenmerk]. In het kader van deze aanvraag heeft het college bij brief van 4 juni 2019 appellante gevraagd om schriftelijke gegevens te verstrekken over haar financiële situatie, met name door alle bankafschriften over de periode van 1 april 2019 tot en met 4 juni 2019 te overleggen. Bij besluit van 19 juni 2019 is de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat appellante de gevraagde gegevens niet had verstrekt. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellante heeft op 19 september 2019 opnieuw bijzondere bijstand aangevraagd voor onder meer de in 1.1 vermelde kosten van rechtsbijstand. De aanvraag is met het in het procesverloop vermelde besluit van 22 oktober 2019 afgewezen op de grond dat de bijstand te laat is aangevraagd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 5 december 2019 bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 december 2019. Met een uitspraak van 4 december 2020 (20/1023) heeft de rechtbank, voor zover hier van belang het beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 december 2019 vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van de uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante. Aan appellante was op 27 augustus 2019 een toezegging gedaan dat zij alsnog de verzochte gegevens van haar aanvraag van 10 mei 2019 bij een hernieuwde aanvraag over kan leggen. Voor zover de aanvraag van appellante zag op de toevoeging van 2 mei 2019 was deze wel tijdig ingediend.
Bestreden besluit
1.4.
Het college heeft daarna het bestreden besluit genomen zoals genoemd onder het procesverloop. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante geen bankafschriften heeft verstrekt over april 2019 en dat zij daarnaast geen nota van de advocaat voor de eigen bijdrage heeft verstrekt. Appellante heeft onvoldoende gegevens overgelegd om het recht op bijstand vast te stellen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand gelaten.
Standpunt van appellante
3. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij alle benodigde informatie waaronder bankafschriften, salarisstroken en de uitbetaling van toeslagen, heeft verstrekt.
Appellante stelt dat de opgevraagde bankafschriften over april 2019 niet noodzakelijk waren voor de beoordeling van haar recht op bijstand, dat er voldoende gegevens waren voor het in behandeling nemen van de aanvraag en het nemen van een inhoudelijke beslissing met betrekking tot haar bijstandbehoevendheid. Appellante heeft hierbij gewezen op de uitspraak van de Raad van 8 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1821, waarin is geoordeeld dat de toets voor het in behandeling nemen van een aanvraag niet is of de aanvraag compleet is, maar dat het erom gaat of er voldoende gegevens zijn voor het in behandeling nemen van een aanvraag. Appellante betwist dat zij de nota van de eigen bijdrage niet heeft verstrekt en verwijst daarvoor naar de “Nota eigen bijdrage” van € 311,- van ‘Van Essen Advocaten’ van 6 mei 2019.

Het oordeel van de Raad

4
.De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dit aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft het bestreden besluit dus terecht in stand gelaten. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
Het beroep op de uitspraak van de Raad van 8 augustus 2022 treft geen doel. In dat geval ging het om een buiten behandeling gelaten aanvraag om bijstand op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. De overwegingen waar appellante op wijst zien specifiek op de vraag of de aanvraag in behandeling genomen moest worden. Bij appellante heeft het college de aanvraag om bijstand in behandeling genomen en inhoudelijk beoordeeld. De door appellante vermelde overwegingen zien niet op deze situatie.
5.2.
Op grond van artikel 35 van de PW is een voorwaarde voor recht op bijzondere bijstand dat de belanghebbende niet zelf over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
5.3.
Het bestreden besluit is, zo begrijpt de Raad, onder meer gebaseerd op het standpunt van het college dat nadere gegevens nodig waren over de financiële situatie van appellante om te kunnen beoordelen of appellante over de middelen beschikte om zelf in de kosten van rechtsbijstand te kunnen voorzien.
5.4.
Zoals vastgesteld ter zitting van de Raad is niet in geschil dat het college voor de beoordeling van de aanvraag van 19 september 2019 bankafschriften mocht opvragen over de periode van 1 april 2019 tot en met 4 juni 2019.
5.5.
Anders dan appellante meent zijn deze bankafschriften van belang voor de beoordeling van het recht op de gevraagde bijzondere bijstand. De gegevens op die bankafschriften geven namelijk inzicht in de financiële situatie van appellante ten tijde hier van belang. Vaststaat dat appellante de bankafschriften over april 2019 niet heeft verstrekt. Anders dan appellante aanvoert, kan de draagkracht van appellante niet zonder die bankafschriften worden vastgesteld, omdat hierop inkomens- en/of vermogensmutaties kunnen staan die hiervoor van belang kunnen zijn. Alleen al hierom is het college terecht tot de conclusie gekomen dat het recht op bijzondere bijstand niet is vast te stellen. Wat appellante heeft aangevoerd over de nota van de eigen bijdrage, kan gelet hierop onbesproken blijven.

Conclusie en gevolgen

6. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat appellante geen bijzondere bijstand krijgt voor de kosten van rechtsbijstand.
7. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2023.

(getekend) J.T.H. Zimmerman

(getekend) N. van der Horn

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Participatiewet
Artikel 35, eerste lid, van de PW
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.