ECLI:NL:CRVB:2023:2368

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
22/1542 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van de WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%

In deze zaak gaat het om de verlaging van de WAO-uitkering van appellante door het Uwv. Appellante had eerder een uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar het Uwv heeft deze verlaagd naar 45 tot 55% per 12 februari 2021. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en kan de geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 9 november 2023 en de uitspraak is gedaan op 13 december 2023. De Raad oordeelt dat het Uwv de uitkering terecht heeft verlaagd, omdat er voldoende medische en arbeidskundige grondslag is voor deze beslissing. De Raad volgt de conclusies van de verzekeringsartsen en oordeelt dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De rechtbank heeft eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/1542 WAO
Datum uitspraak: 13 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2022, 21/878 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 4 maart 2020 heeft het Uwv de uitkering die appellante ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 5 mei 2020 verlaagd, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 15 tot 25%. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft met een besluit van 8 januari 2021 (bestreden besluit) het besluit van 4 maart 2020 herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 mei 2020 vastgesteld op 80 tot 100% en de WAO-uitkering met ingang van 12 februari 2021 verlaagd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. K. de Bie, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend
.Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 november 2023. Voor appellante is
mr. De Bie verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WAO-uitkering per 12 februari 2021 heeft verlaagd, omdat appellante minder arbeidsongeschikt is dan voorheen. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WAO-uitkering terecht heeft verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als administratief medewerker voor gemiddeld ongeveer 32 uur per week. Zij heeft zich op 11 juli 2002 ziekgemeld met psychische klachten. Later zijn daar ook fysieke klachten bijgekomen. Bij besluit van 6 oktober 2003 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 3 juli 2003 een WAO-uitkering toegekend waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Ook laatstelijk ontving appellante een WAO-uitkering naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 januari 2020. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 4 maart 2020 vastgesteld dat appellante met ingang van 5 mei 2020 recht heeft op een WAO-uitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.3.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien om meer beperkingen aan te nemen en heeft op 10 december 2020 een FML opgesteld. Op basis van deze FML zijn twee van de drie eerder geduide functies komen te vervallen en heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe functies geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt daarmee vastgesteld op 28,34%. Met een brief van 11 december 2020 heeft het Uwv appellante laten weten voornemens te zijn de beslissing van 4 maart 2020 in die zin te wijzigen dat de WAO-uitkering per 5 mei 2020 ongewijzigd wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 12 februari 2021 wordt vastgesteld op 25 tot 35%.
1.4.
Vervolgens hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nogmaals de zaak beoordeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om een ander standpunt in te nemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om een zogeheten maatmanwissel aan te nemen. Als gevolg daarvan is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 45 tot 55%. Vervolgens heeft het Uwv het bestreden besluit genomen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden en heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De door appellante overgelegde informatie van de behandelend artsen en therapeuten is bij de beoordeling betrokken. Met de fysieke beperkingen van appellante, waaronder aan haar hand en vingers, het eczeem op haar handen en de nikkelallergie, is rekening gehouden. Ook de psychische kwetsbaarheid van appellante is onderkend en daarvoor zijn beperkingen aangenomen. Vanwege de combinatie van energetische factoren (angst en stemmingsklachten) en preventieve factoren (persoonlijkheidsproblematiek met matige psychische spankracht) is een urenbeperking aangenomen van vier uur per dag en twintig uur per week. Het standpunt van appellante dat zij geen werkzaamheden kan verrichten vanwege de intensieve behandeling die zij ondergaat, heeft de rechtbank niet gevolgd. Uit de overgelegde stukken blijkt volgens de rechtbank dat appellante ten tijde in geding gemiddeld één afspraak (soms twee) per week had van anderhalf tot drie uur. Ook als rekening wordt gehouden met rust- en hersteltijd, zou er in beginsel voldoende tijd overblijven om
(twintig uur) te werken. Tot slot zijn ook de in beroep overgelegde stukken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gezien. In zijn rapporten van 7 januari 2021, 9 november 2021 en 31 december 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom deze stukken geen andere visie geven op de belastbaarheid van appellante. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten en dat de rapportages niet juist zijn. Zij heeft geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij, anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt, meer fysieke beperkingen heeft en geen handschoenen kan dragen in verband met uitslag of eczeem. Verder heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 10 december 2020 en 8 januari 2021. Met betrekking tot de functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en archiefmedewerker (SBC-code 553020) heeft de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd dat deze passend zijn voor appellante. Ook heeft de rechtbank appellante niet gevolgd in haar standpunt dat de functie huishoudelijk medewerker niet voor haar geschikt is omdat zij vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zelf huishoudelijke hulp krijgt omdat zij haar eigen huishouden niet kan doen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beoordeling of deze functie passend is, is gedaan vanuit de arbeidsongeschiktheidswetgeving en niet vanuit de Wmo. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige verder afdoende heeft toegelicht waarom de functie passend is. Omdat bij de rechtbank geen twijfel bestaat over juistheid van de medische beoordeling heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het benoemen van een deskundige, zoals appellante had verzocht.
Het hoger beroep van appellante
3.1
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante is van mening dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Zij is van mening dat uit de overgelegde informatie moet worden afgeleid dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van hand- en vingergebruik. Ook kan appellante op de datum in het geding niet in staat worden geacht naast de behandeling bij Reade 20 uur per week te werken. Deze behandeling is zowel qua frequentie als qua inhoud intensief, terwijl appellante op de planning van de afspraken geen invloed heeft. Dit is ten onrechte niet door de rechtbank erkend. Appellante is van mening dat zij met de door haar ingebrachte medische informatie twijfel over de juistheid van de medische beoordeling heeft doen ontstaan, zodat de rechtbank ten onrechte heeft geweigerd een deskundige te benoemen. Aan de Raad wordt verzocht alsnog tot de benoeming van een revalidatiearts als deskundige over te gaan. Verder acht appellante zich niet in staat de geduide functies van productiemedewerker industrie en archiefmedewerker te verrichten wegens overschrijding van haar belastbaarheid. Ook kan appellante vanwege haar fysieke beperkingen en contactallergie (water, schoonmaakmiddelen en handschoenen) niet in staat worden geacht de functie van huishoudelijk medewerker
(SBC-code 372060) te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vindt dat appellante in deze functie handschoenen zou kunnen dragen. Daarmee wordt miskend dat het dragen van handschoenen voor appellante geen oplossing biedt en eveneens eczeem aan de handen doet ontstaan of verergeren. Daar komt bij dat appellante een Wmo-indicatie voor huishoudelijke hulp heeft gekregen. Appellante ziet niet in hoe zij niet in staat zou zijn haar eigen huis schoon te maken, maar wel een school, kantoor of ziekenhuis zou kunnen schoonmaken.
3.2
Appellante heeft in hoger beroep stukken ingebracht van een nieuwe procedure waarin het Uwv heeft besloten de Ziektewetuitkering van appellante die was toegekend per 17 november 2021 per 4 maart 2022 te beëindigen. Dit betreffen een beslissing op bezwaar, rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en medische informatie van de neuroloog en huisarts.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WAO-uitkering van appellante te verlagen naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op grond van artikel 36 van de WAO wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering herzien wanneer degene, aan wie zij is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt.
4.3.
Ter zitting is namens appellante verklaard dat de beroepsgrond dat zij meer beperkt is als gevolg van haar psychische klachten, niet wordt gehandhaafd. Deze grond zal daarom niet worden besproken.
4.4.
De rechtbank heeft met betrekking tot de medische kant van de schatting terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, zoals beschreven onder 2, worden onderschreven. Voor wat betreft de hand- en vingerklachten wordt hier aan toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens het spreekuur onder andere de handen van appellante heeft onderzocht. Daarbij is weliswaar geconstateerd dat het vingergewricht (pip 3) iets verdikt was, maar hierin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien voor verdergaande (hand)beperkingen naast de reeds gestelde beperkingen ten aanzien van duwen en trekken en tillen en dragen, omdat van een duidelijke functiebeperking op dat moment geen sprake was. De stukken die appellante in hoger beroep heeft overgelegd geven geen aanleiding voor twijfel aan deze conclusie. Uit die stukken blijkt dat bij appellante op een latere datum een zogenaamde triggerfinger is vastgesteld wat heeft geleid tot het aannemen van beperkingen. Uit deze stukken blijkt echter niet dat deze situatie zich al voordeed op 12 februari 2021. Er bestaat evenmin aanleiding om het oordeel van de rechtbank over de urenbeperking voor onjuist te houden. Uit de aanwezige stukken blijkt dat appellante rond de datum in geding gemiddeld één á twee keer per week online afspraken had in het kader van haar behandeling bij Reade. Het oordeel van de rechtbank dat in die situatie genoeg tijd over blijft om 20 uur per week te kunnen werken, ook als rekening wordt gehouden met gelegenheid voor rust en herstel, wordt onderschreven. Dat appellante zelf geen invloed heeft op de planning van de afspraken, maakt niet dat er een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen. Verwacht wordt dat appellante zich ervoor inspant dat de behandelingen zoveel mogelijk buiten werktijd plaatsvinden. Wanneer dat niet mogelijk is, mag van een werkgever in redelijkheid worden gevergd dat hij een werknemer de mogelijkheid biedt om een medisch noodzakelijke behandeling te kunnen volgen.
4.5.
Omdat er geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling is er geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat voor een indicatiestelling voor de Wmo een ander beoordelingskader geldt dan voor arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen. Dat appellante hulp krijgt vanuit de Wmo heeft dan ook geen invloed op de beoordeling van de geschiktheid van de functies. Voor het standpunt dat de functie huishoudelijk medewerker voor appellante niet geschikt is, omdat zij niet vier uur lang handschoenen kan dragen in verband met het ontstaan of verergeren van eczeem, ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de verlaging van de WAO-uitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55% in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Slijkhuis, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023.
(getekend) S. Slijkhuis
(getekend) L.B. Vrugt