Uitspraak
21 4031 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 november 2021, 21/3853 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 27 maart 2023
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat appellante en het college niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.
OVERWEGINGEN
1. In deze zaak oordeelt de Raad over de verlening aan appellante van bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een geldlening.
2. Bij besluit van 25 februari 2021, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 2 juli 2021 (bestreden besluit), heeft het college aan appellante voor de aanschaf van een nieuw matras bijzondere bijstand tot een bedrag van € 983,20 toegekend in de vorm van een lening. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de gevraagde kosten zich voordoen en voor appellante noodzakelijk zijn. Het college heeft de bevoegdheid om de bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke, duurzame gebruiksgoederen toe te kennen in de vorm van een lening. In de Beleidsregels van de gemeente Rotterdam [1] is nader vastgelegd dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen in beginsel in de vorm van een lening wordt verleend. Appellante valt niet onder de uitzonderingsgrond van dit beleid. Om deze redenen heeft het college de bijzondere bijstand aan haar verleend in de vorm van een geldlening.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat op grond van artikel 51, eerste lid, van de PW bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet. Ter invulling van deze bevoegdheid heeft het college Beleidsregels vastgesteld. In artikel 4.8, vijfde en zesde lid, van de Beleidsregels is bepaald dat de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen als lening wordt verleend, tenzij de belanghebbende, die is toegelaten tot een wettelijk schuldhulpverleningstraject, voldoet aan de voorwaarden van dat traject en het toekennen van bijzondere bijstand in de vorm van een lening het slagen van het traject in gevaar brengt. De rechtbank acht dat beleid niet onredelijk. Appellante is niet toegelaten tot een schuldhulpverleningstraject. Het college heeft de bijzondere bijstand dan ook conform zijn beleid in de vorm van een geldlening verleend. Voorts heeft appellante met het e-mailbericht van 18 februari 2021 ingestemd met de toekenning van de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening heeft mogen verlenen. In wat appellante verder heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanwijzing dat het college onredelijk gebruik heeft gemaakt van deze bevoegdheid.
4. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat ze het gevoel heeft dat het college geen consequent beleid voert en maar net beslist hoe het hem past. Het is niet duidelijk waarvoor wel bijstand in de vorm van een gift wordt verleend en waarvoor niet en het is voor appellante moeilijk om aan te geven wanneer het college het beleid volgt omdat dit beleid niet is gepubliceerd. Appellante heeft een besluit overgelegd waaruit blijkt dat het college ook bijzondere bijstand om niet verleent. In dat geval heeft het college bijzondere bijstand toegekend aan een persoon ter hoogte van € 3.000,- om boetes af te lossen zodat diegene naar het buitenland kon afreizen. Het is appellante verder bekend dat mensen met een zwervend bestaan en vluchtelingen wel bijzondere bijstand hebben kregen voor duurzame gebruiksgoederen in de vorm van een gift. Die uitzonderingen worden zo veelvuldig gemaakt dat dit ook moet gelden voor appellante. Het college kan niet de regels wel toepassen bij de één en niet bij de ander.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het standpunt van appellante dat het college de Beleidsregels niet heeft gepubliceerd is onjuist. De Beleidsregels zijn gepubliceerd op overheid.nl en dus voor iedereen kenbaar. In de Beleidsregels is beschreven in welke gevallen het college bijzondere bijstand in de vorm van een lening verleent. Voor zover appellante betoogt dat het college het beleid in haar geval niet juist heeft toegepast, slaagt dit betoog niet. De Raad kan zich vinden in het gemotiveerde oordeel van de rechtbank dat het college conform het beleid heeft beslist en appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom het oordeel van de rechtbank onjuist zou zijn.
5.2.
Voor zover appellante een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel slaagt dit evenmin. De verwijzing van appellante naar een besluit van het college tot toekenning van bijzondere bijstand voor het aflossen van boetes is niet vergelijkbaar met een besluit tot verlening van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen als in onderliggend geval. Voor het overige heeft appellante wel gesteld maar niet onderbouwd dat in afwijking van het beleid wel bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen aan daklozen of vluchtelingen is verleend. Ook heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat haar situatie daarmee vergelijkbaar is.
5.3.
Uit 5.1 en 5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.E. Marechal, in tegenwoordigheid van B. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2023.
(getekend) E.C.E. Marechal
(getekend) B. van Dijk