Uitspraak
1 maart 2021, 20/2862 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de vraag of het college van burgemeester en wethouders van Utrecht huurinkomsten van appellant in mindering op zijn bijstandsuitkering mocht brengen en of de vakantietoeslag tijdig is uitbetaald. Appellant ontving van 20 oktober 2014 tot 26 september 2019 bijstand, laatstelijk op basis van de Participatiewet (PW). In januari 2019 meldde appellant dat hij voor een vijfde deel eigenaar was van een woning die verhuurd werd. Het college besloot daarop om vanaf januari 2019 maandelijks een bedrag van € 200,- als inkomen van appellant in mindering te brengen op de bijstand. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Midden-Nederland bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 1 maart 2021, waartegen appellant hoger beroep instelde.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er voldoende feitelijke grondslag was voor de conclusie dat appellant ook in september 2019 huurinkomsten had ontvangen. Appellant had niet aannemelijk gemaakt dat hij in die maand geen huurinkomsten had ontvangen. Daarnaast oordeelde de Raad dat de vakantietoeslag, die op 18 maart 2020 was uitbetaald, tijdig was betaald, conform artikel 45, eerste lid, van de PW. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier, op 18 april 2023.