ECLI:NL:CRVB:2023:935

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
23 / 249 AOW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verplichte verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) van een appellant woonachtig in België

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verplichte verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) van een appellant die in de periode in geding in België woonde. De appellant was het niet eens met de vaststelling van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat hij in bepaalde tijdvakken niet verzekerd was voor de AOW. De Svb had in een pensioenoverzicht van 24 januari 2022 vastgesteld dat de appellant niet verzekerd was van 13 november 2003 tot en met 6 november 2016 en van 14 juni 2017 tot en met 14 december 2017, omdat hij toen in België woonde. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarop de Svb in een later besluit het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde, maar de niet-verzekerde periode van 13 november 2003 tot en met 6 november 2016 handhaafde.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 24 april 2023 heeft de Raad de zaak behandeld. De appellant voerde aan dat er premies voor volksverzekeringen op zijn WAO-uitkering waren ingehouden en dat hij daarom als verzekerde voor de AOW moest worden aangemerkt. Hij wees ook op het feit dat hij eind 2014 een huis in Nederland had gekocht, maar pas op 6 november 2016 in de basisregistratie personen kon worden ingeschreven.

De Raad oordeelde dat de tijdvakken van verplichte verzekering door de Svb juist waren vastgesteld. De appellant had onvoldoende bewijs geleverd dat hij eerder dan 6 november 2016 als ingezetene van Nederland moest worden aangemerkt. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en gaf aan dat de Svb nader onderzoek zal doen naar de mogelijke toelating van de appellant tot de vrijwillige verzekering, wat kan leiden tot een verminderde korting op zijn AOW-pensioen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

23.249 AOW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 januari 2023, 22/3301 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 24 april 2023
Zitting heeft: M.A.H. van Dalen-van Bekkum
Griffier: E.P.J.M. Claerhoudt
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 april 2023. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
De besluiten van de Svb
1.1.
In een pensioenoverzicht van 24 januari 2022 heeft de Svb vastgesteld in welke tijdvakken appellant wel en niet verzekerd is voor de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Svb heeft appellant onder meer niet verzekerd geacht in de periode van 13 november 2003 tot en met 6 november 2016 en van 14 juni 2017 tot en met 14 december 2017, omdat hij toen in België woonde.
1.2.
Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. De Svb heeft in het besluit van 20 mei 2022 het bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat appellant in de periode van 14 juni 2017 tot en met 14 december 2017 verzekerd is geweest voor de AOW.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de Svb appellant in de periode van 13 november 2003 tot en met 6 november 2016 terecht niet verzekerd geacht voor de AOW.
De gronden in hoger beroep
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd het niet eens te zijn met de door de Svb vastgesteld niet-verzekerde periode van 13 november 2003 tot en met 6 november 2016 (periode in geding). Volgens appellant zijn er premie volksverzekeringen op zijn WAOuitkering ingehouden en moet hij daarom als verzekerde voor de AOW worden aangemerkt. Verder heeft appellant er op gewezen dat hij eind 2014 een huis in Nederland heeft gekocht en dat hij door omstandigheden pas op 6 november 2016 in de basisregistratie personen kon worden ingeschreven.
Het oordeel van de Raad
4.1.
Op basis van de stukken in het dossier is de Raad van oordeel dat de tijdvakken van verplichte verzekering door de Svb juist zijn vastgesteld. Appellant woonde in de periode in geding in België . Appellant had eind 2014 wel een huis in Nederland gekocht, maar het heeft volgens zijn verklaring lang geduurd voordat hij alles in Nederland had geregeld. Hij is pas op 6 november 2016 ingeschreven in de basisregistratie personen, kennelijk omdat de gemeente onderzoek deed naar de feitelijke situatie van appellant. Over de feiten en omstandigheden tussen eind 2014 en november 2016 blijkt weinig tot niets uit het dossier. Er zijn dan ook onvoldoende aanknopingspunten dat appellant al eerder dan op 6 november 2016 als ingezetene van Nederland moet worden aangemerkt.
4.2.
Ter zitting is verder nog het volgende met partijen besproken.
Appellant heeft gesteld dat in de jaren in geding waarin hij niet verzekerd voor de AOW is geacht, wel premies voor de volksverzekeringen zijn ingehouden op zijn WAO-uitkering.
Afgesproken is het volgende:
  • Appellant stuurt aan de gemachtigde van de Svb de jaaropgaven van zijn WAOuitkering waaruit blijkt dat premies volksverzekeringen zijn ingehouden.
  • De gemachtigde van de Svb stuurt deze gegevens naar de afdeling Vrijwillige Verzekering.
  • Deze afdeling zal dan bekijken of het zogenoemde Poprawa-beleid kan worden toegepast, waardoor appellant op grond van de ingehouden premies kan worden toegelaten tot de vrijwillige verzekering. Dit betekent dat door de Svb zal worden onderzocht
o of premies volksverzekeringen zijn ingehouden,
o of appellant mocht menen dat hij op grond van deze premie-inhouding verzekerd was voor de AOW en
o of geen premierestitutie door de Belastingdienst heeft plaatsgevonden.
Mocht appellant op grond van dit onderzoek worden toegelaten tot de vrijwillige verzekering dan zal dat leiden tot een verminderde korting op zijn AOW-pensioen. De Svb zal hierover een besluit afgeven.
Conclusie
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Svb zal nog nader onderzoek doen naar mogelijke toelating van appellant tot de vrijwillige verzekering.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt (getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.