ECLI:NL:CRVB:2023:982
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beëindiging kinderbijslag en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de Centrale Raad van Beroep, na een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had het recht op kinderbijslag van appellant beëindigd vanaf het derde kwartaal van 2020. Na bezwaar van appellant heeft de Svb in een besluit van 15 juni 2021 het bezwaar gegrond verklaard en alsnog kinderbijslag toegekend. Tevens is een dwangsom van € 1.442,- toegekend wegens het niet tijdig beslissen. Appellant heeft echter ook verzocht om vergoeding van proceskosten en schadevergoeding, zowel materieel als immaterieel.
De rechtbank heeft het beroep van appellant voor het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, maar de Raad heeft geoordeeld dat appellant geen recht heeft op vergoeding van kosten in bezwaar of schadevergoeding. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat appellant geen procesbelang meer heeft bij een oordeel over het niet tijdig beslissen, aangezien de Svb inmiddels een besluit heeft genomen en de dwangsom heeft vergoed. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Svb geen proceskosten hoeft te vergoeden, omdat de gemachtigde van appellant geen beroepsmatige rechtsbijstand verleent. De Raad heeft wel geoordeeld dat de Svb het griffierecht moet vergoeden, wat leidt tot de vernietiging van de eerdere uitspraak op dat punt.
De uitspraak van de Raad bevestigt dat appellant geen recht heeft op schadevergoeding of proceskosten, maar dat de Svb wel het griffierecht moet vergoeden, tot een totaal van € 185,- voor beide instanties. De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, met M. Dafir als griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 mei 2023.