In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand over de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 november 2019. De terugvordering bedraagt € 6.829,08. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen heeft gesteld dat appellante niet heeft gemeld dat zij over deze periode schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht op vijf verschillende adressen, waarvoor zij inkomsten heeft ontvangen die in mindering moeten worden gebracht op haar bijstand. In geschil is de startdatum van de werkzaamheden op één van de adressen. Appellante heeft aangevoerd dat het college is uitgegaan van de verkeerde startdatum, omdat zij pas vanaf 1 augustus 2019 op dit adres heeft gewerkt. De Raad volgt het college en legt uit hoe hij tot dit oordeel komt.
Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de feiten en omstandigheden van belang. Appellante ontvangt sinds 22 december 2003 bijstand. Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante al vijf of zes jaren werkzaamheden verricht door onder andere huizen schoon te maken, heeft de sociale recherche van de gemeente Nijmegen een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. De sociaal rechercheurs hebben appellante gehoord op 25 november 2019, waarna het college besluiten heeft genomen op basis van de resultaten van dit onderzoek. Het college heeft geconcludeerd dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij sinds 1 januari 2018 inkomsten in verband met schoonmaakwerkzaamheden ontving.
De rechtbank heeft in de aangevallen tussenuitspraak overwogen dat het college terecht van de verklaring van getuige X is uitgegaan met betrekking tot de startdatum van de schoonmaakwerkzaamheden. De Raad oordeelt dat het college met de getuigenverklaring van X aannemelijk heeft gemaakt dat appellante al vanaf 1 december 2018 op adres Y schoonmaakwerkzaamheden verrichtte. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraken, voor zover aangevochten, en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.