In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hervatting van de inhouding op de bijstandsuitkering van appellant, die eerder leenbijstand had ontvangen. Appellant stelde dat het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar ten onrechte geen nieuw inhoudelijk besluit had genomen over de inhouding, nadat deze voor een periode was stopgezet. De Raad oordeelde dat het college wel degelijk een nieuw en gemotiveerd besluit had genomen, gebaseerd op eerdere besluiten, en dat appellant niet benadeeld was door de werkwijze van het college. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellant tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn voor de procedure niet was overschreden en wees het verzoek om schadevergoeding af. De inhouding van € 52,62 op de bijstandsuitkering in maart 2020 blijft in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.