ECLI:NL:CRVB:2024:175
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. L. van Etten, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had op 26 juni 2020 een uitspraak gedaan in een zaak met nummer 19/4370. Tijdens de zitting op 23 maart 2023 is appellante verschenen, bijgestaan door mr. M.I. Bal, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door T. van der Weert. De ex-werkgever was niet aanwezig. Na de zitting heeft het Uwv op 27 juli 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waardoor appellante besloot het hoger beroep in te trekken op 28 augustus 2023. Ze verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten en het betaalde griffierecht.
De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat, nu het Uwv met de nieuwe beslissing op bezwaar geheel tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante, het bestuursorgaan veroordeeld kan worden in de proceskosten. De Raad heeft vastgesteld dat de proceskosten voor de rechtsbijstand van appellante in het hoger beroep € 1.750,- bedragen, en dat het Uwv ook het door appellante betaalde griffierecht van € 131,- moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van griffier E.X.R. Yi, en is openbaar uitgesproken op 1 februari 2024.