ECLI:NL:CRVB:2024:2153
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet wegens onvoldoende aannemelijkheid van hoofdverblijf en bijstandbehoevendheid
In deze zaak gaat het om een afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet. Appellant heeft op 2 september 2021 een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, met als gewenste ingangsdatum 1 september 2021. Het college heeft echter vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Dit oordeel is gebaseerd op een onderzoek naar de woon- en leefsituatie van appellant, waarbij onder andere een huisbezoek is afgelegd. Tijdens dit huisbezoek zijn er geen aanwijzingen gevonden dat appellant op het opgegeven adres zijn hoofdverblijf heeft. Er bevond zich geen kleding of administratie in de woning en het matras was nog in plastic verpakt. De verklaringen van buren en vrienden die appellant heeft overgelegd, zijn niet overtuigend genoeg om zijn woonadres te onderbouwen.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 5 november 2024. De Raad oordeelt dat appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn bijstandbehoevendheid en dat het college terecht de aanvraag heeft afgewezen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellant geen recht heeft op bijstand, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Hierdoor blijft het bestreden besluit in stand en krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten.