ECLI:NL:CRVB:2024:2197

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
23/146 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen om bijzondere bijstand voor cranio-sacraaltherapie en brillen zonder nieuw gebleken feiten

In deze zaak gaat het om de afwijzing van aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van cranio-sacraaltherapie-behandelingen, brillen en een nekrolkussen. Appellante had eerder bijzondere bijstand ontvangen voor de kosten van cranio-sacraaltherapie, maar omdat deze kosten inmiddels volledig waren vergoed, had zij geen procesbelang meer bij het hoger beroep voor deze kosten. De aanvraag voor de kosten van twee brillen werd afgewezen omdat het een herhaalde aanvraag betrof zonder nieuwe feiten of omstandigheden. De eerdere aanvraag voor dezelfde brillen was al afgewezen en de nieuwe aanvraag kon niet worden aangemerkt als bezwaar tegen de eerdere afwijzing. Voor de kosten van het nekrolkussen werden geen gronden aangevoerd, waardoor het hoger beroep niet slaagde. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

23/146 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 2 december 2022, 21/6353 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Schagen (college)
Datum uitspraak: 5 november 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om de afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van twee cranio-sacraaltherapie-behandelingen (cst-behandelingen), twee brillen en een nekrolkussen. Omdat de kosten van de cst-behandelingen volledig zijn vergoed heeft appellante geen procesbelang meer bij haar hoger beroep voor zover dit deze kosten betreft. De vraag of het college vanaf 2019 een te lage vergoeding voor alle cst-behandelingen heeft verstrekt kan in deze procedure niet beantwoord worden. De aanvraag voor de kosten van de twee brillen is terecht afgewezen. De eerdere aanvraag voor dezelfde brillen is afgewezen en bij de nieuwe aanvraag heeft appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd. De nieuwe aanvraag kan ook niet worden aangemerkt als bezwaar tegen de eerdere afwijzing. Tegen de afwijzing van de kosten voor het nekrolkussen zijn geen gronden aangevoerd. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 21 september 2023 heeft de Raad vragen aan partijen gesteld. Partijen hebben deze vragen beantwoord. Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 september 2024. Appellante heeft via een beeldverbinding deelgenomen aan de zitting en is ter zitting bijgestaan door mr. Kramer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.W.J. van Bommel en F.D. van Otegem-Wijers.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving vanaf 2016 bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van cst-behandelingen.
1.2.
Bij besluit van 10 januari 2020 heeft het college bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van cst-behandelingen op 20 december 2019 en 10 januari 2020. Hierbij heeft het college aan appellante meegedeeld dat appellante in het vervolg voor elke vergoeding een aanvraag moet indienen en niet meer kan volstaan met het indienen van nota’s.
1.3.
Bij besluit van 27 januari 2021 heeft het college, voor zover hier van belang, bijzondere bijstand verleend voor door appellante ingediende nota’s voor cst-behandelingen, gedateerd van 24 januari 2020 tot en met 11 december 2020.
1.4.
Bij besluit van 19 april 2021 heeft het college de bijzondere bijstand met ingang van 1 mei 2021 beëindigd en daarbij een overgangsperiode geboden door de kosten voor cst-behandelingen tot 1 augustus 2021 te vergoeden voor zover de Ziektekostenverzekering deze kosten niet vergoedt. Bij besluit van 29 april 2021 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 april 2021 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft appellante geen beroep ingesteld.
1.5.
Op 9 mei 2021 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van twee brillen.
1.6.
Bij besluit van 11 mei 2021 heeft het college de aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
1.7.
Op 17 juni 2021 heeft appellante een nieuwe aanvraag om bijzondere bijstand ingediend. Daarbij heeft zij nota’s overgelegd van de kosten van cst-behandelingen op 4 juni 2021 en 18 juni 2021, van twee brillen en van een nekrolkussen.
1.8.
Bij besluit van 22 juni 2021 heeft het college bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van de twee cst-behandelingen op 4 juni 2021 en 18 juni 2021 tot een bedrag van € 60,- per behandeling en voor de reiskosten in verband met deze behandelingen van in totaal € 72,12. Bij afzonderlijke besluiten van 22 juni 2021 heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de twee brillen en het nekrolkussen afgewezen. Na bezwaar heeft het college bij besluit van 27 oktober 2022 (bestreden besluit) aanvullende bijzondere bijstand verleend voor de kosten van de twee cst-behandelingen tot een bedrag van € 40,- per behandeling. Het college is bij de afwijzing van de aanvraag voor de kosten van het nekrolkussen en de twee brillen gebleven. Aan de afwijzing van de aanvraag voor de kosten van de twee brillen heeft het college artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten grondslag gelegd omdat niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden ten opzichte van de eerdere afwijzing van de aanvraag voor dezelfde brillen van 11 mei 2021. Aan de afwijzing van de aanvraag voor de kosten van het nekrolkussen heeft het college ten grondslag gelegd dat de Wet langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet de voorliggende voorziening zijn en er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 16 van de PW.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of appellante procesbelang heeft bij haar gronden die zijn gericht tegen de toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van de twee cst-behandelingen. Tevens beoordeelt de Raad of de rechtbank terecht het besluit om de gevraagde bijzondere bijstand voor de twee brillen en het nekrolkussen af te wijzen, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De kosten van cst-behandelingen vanaf 2019: omvang van het geding
4.1.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat het college, gelet op de menselijke maat en het evenredigheidsbeginsel, de kosten van de cst-behandelingen sinds 2019 volledig moet vergoeden. Volgens appellante heeft het college deze kosten niet allemaal vergoed. Door de opmerking van de rechtbank in de aangevallen uitspraak dat de behandelingen tot 31 augustus 2021 zijn vergoed heeft de rechtbank de hele periode vanaf 2019 in het geding betrokken. Deze grond slaagt niet.
4.1.1.
Bij de aanvraag om bijzondere bijstand van 17 juni 2021 heeft appellante, naast de nota’s voor twee brillen en een nekrolkussen, alleen de nota’s voor cst-behandelingen van 4 juni 2021 en 18 juni 2021 gevoegd. Met de afzonderlijke besluiten van 22 juni 2021 en het bestreden besluit heeft het college over de kosten van de cst-behandelingen op deze twee data beslist. De enkele opmerking in de aangevallen uitspraak dat het college ter zitting van de rechtbank heeft bevestigd dat de rekeningen voor de behandelingen tot 31 augustus 2021 volledig zijn betaald, inclusief reiskosten, betekent niet dat het geding zich ook over de periode vanaf 2019 uitstrekt. De vraag of het college alle kosten van alle cst-behandelingen vanaf 2019 volledig heeft vergoed en de vergoeding met ingang van 1 mei 2021 terecht heeft beëindigd met een overgangsperiode tot augustus 2021, kan in deze procedure niet beoordeeld worden. Het college heeft namelijk hierover op 29 april 2021 een besluit genomen waartegen appellante geen beroep heeft ingediend. Daarom slaagt ook het beroep op de menselijke maat en het evenredigheidsbeginsel niet.
De kosten van cst-behandelingen van 4 juni 2021 en 18 juni 2021: geen procesbelang
4.2.
De indiener van een bezwaar- en (hoger)beroepschrift heeft procesbelang als het resultaat dat hij daarmee nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en voor hem feitelijke betekenis kan hebben, oftewel voor de indiener zin heeft. Het hebben van alleen een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
4.2.1.
Ter zitting van de Raad is niet langer betwist dat het college de nota’s van de behandelingen op 4 juni 2021 en 18 juni 2021 en de reiskosten in verband met deze behandelingen volledig heeft vergoed. Gelet hierop heeft appellante in zoverre geen procesbelang meer bij het door haar ingestelde hoger beroep.
De kosten van de twee brillen
4.3.
De aanvraag van appellante van 17 juni 2021 is een herhaling van de aanvraag waarop het college bij besluit van 11 mei 2021 heeft beslist. Het college heeft hierop beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.3.1.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [1]
4.3.2.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.3.
Appellante heeft geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd en de afwijzing van het herzieningsverzoek is niet evident onredelijk. Dit betekent dat de aanvraag terecht is afgewezen. Het standpunt van appellante dat de aanvraag van 17 juni 2021 moet worden aangemerkt als bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2021 wordt niet gevolgd. Noch uit het aanvraagformulier van 17 juni 2021 noch uit het daarbij gevoegde e-mailbericht, waarin appellante heeft aangedrongen om de kosten volledig te betalen, kan worden afgeleid dat appellante bedoeld heeft bezwaar te maken tegen het besluit van 11 mei 2021.
De kosten van een nekrolkussen.
4.4.
Appellante heeft geen gronden aangevoerd tegen de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een nekrolkussen. Daarom komt de Raad niet toe aan een oordeel over de afwijzing van die aanvraag.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van N.B. Yalçınkaya als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2024.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 4:6 van de Awb:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.