ECLI:NL:CRVB:2024:232

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
22/844 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de arbeidsongeschiktheid van appellant en de beoordeling van de FML door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 februari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv. Appellant, die als controller werkzaam was, had zich ziekgemeld en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering, heeft het Uwv vastgesteld dat appellant 59,35% arbeidsongeschikt was. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat hij meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen. De Raad heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv in zijn besluit onvoldoende had gemotiveerd waarom appellant in staat zou zijn om bepaalde werkzaamheden te verrichten, met name met betrekking tot het gebruik van toetsenbord en muis. De Raad heeft geconcludeerd dat de FML van 20 september 2021 niet correct was en dat appellant slechts in staat is om maximaal 1 uur per dag met toetsenbord en muis te werken. De Raad heeft het Uwv opgedragen om binnen zes weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, rekening houdend met de bevindingen van de Raad.

Uitspraak

22 844 WIA-T

Datum uitspraak: 8 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
8 februari 2022, 20/698 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.M.A. Mertens hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Mertens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.P. Heijnen-Veldman. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Het Uwv heeft een aanvullende toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 mei 2023 ingediend. Appellant heeft desgevraagd gereageerd. Het Uwv heeft een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 augustus 2023 ingediend, waarop appellant nogmaals heeft gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant werkte als controller /hoofd financiële administratie voor gemiddeld 40 uur
per week. Op 25 juli 2017 heeft hij zich, terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziekgemeld wegens pijnklachten van nek, schouders, armen en handen. Daarna heeft het Uwv hem ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van de aanvraag van appellant voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd, heeft appellant het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 juni 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. De arbeidsdeskundige heeft overleg gehad met de verzekeringsarts. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van deze functies de mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 59,35%. Bij besluit van 15 augustus 2019 heeft het Uwv appellant met ingang van 23 juli 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 59,35%.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 augustus 2019 heeft het Uwv bij besluit van 4 februari 2020 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep, aanwezig bij de hoorzitting, heeft in een FML van 12 november 2019 beperkingen toegevoegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarna de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd op 59,35% vastgesteld.
2.1.
Appellant heeft in beroep tegen het bestreden besluit een rapport van verzekeringsarts/medisch adviseur D. van der Ent (hierna: medisch adviseur) van
13 november 2020 en aanvullende rapporten van deze medisch adviseur van 15 maart 2021,
1 juli 2021, 12 oktober 2021 en 25 november 2021 overgelegd. Het Uwv heeft in beroep rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 juli 2020, 19 januari 2021, 4 juni 2021, 20 september 2021 en 29 oktober 2021 ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op 20 september 2021 op het item knijp- en grijpkracht aangepast, waarna de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 28 september 2021 heeft geconcludeerd dat de functies nog passend zijn voor appellant.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en bepalingen opgenomen ten aanzien van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig geacht. Beide verzekeringsartsen hebben appellant op het spreekuur dan wel tijdens de hoorzitting gezien, kennisgenomen van zijn klachten en de beschikbare informatie uit de behandelend sector kenbaar betrokken bij de beoordeling. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de uitkomsten van het medisch onderzoek, zoals neergelegd in de FML van 20 september 2021, voor onjuist te houden. In het rapport van 29 oktober 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat voldoende rekening is gehouden met de fysieke klachten van appellant. Deze conclusie wordt door de rechtbank gevolgd. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant op 23 juli 2019 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten die past bij de voor hem vastgestelde belastbaarheid zoals verwoord in de opgestelde FML van 20 september 2021. Verder heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet te volgen in zijn motivering en conclusie over de geschiktheid van de functies. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant daarom terecht op 59,35% heeft vastgesteld.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep kort gezegd op het standpunt gesteld dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan de bevindingen van de door hem ingeschakelde medisch adviseur en ten onrechte meer waarde heeft gehecht aan de visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voor de geobjectiveerde beperking voor het werken met toetsenbord en muis gewezen op hulpmiddelen. Dit zijn evenwel algemene verplichtingen op grond van Arbowetgeving en heffen de klachten van appellant niet op. Er is sprake van een ontoelaatbare relativering van deze beperking. De arbeidsdeskundige heeft ten onrechte functies voor appellant geschikt geacht omdat er in die functies sprake is van kortdurende knijp- en grijpkracht. De beperking op knijp- en grijpkracht zoals in de FML van februari 2019 in het kader van de Ziektewet (ZW) was opgenomen, is ook voor de datum hier in geding aangewezen. Ter onderbouwing van zijn standpunten in hoger beroep heeft appellant een nader rapport van de medisch adviseur van
6 juli 2022 ingediend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 23 juli 2019 heeft vastgesteld op 59,35%.
4.2.
Het geschil in hoger beroep spitst zich toe op de vraag of de belastbaarheid van appellant met betrekking tot de items 4.3.6 (hand- en vingergebruik) en 4.6 (werken met toetsenbord en muis) juist zijn vastgesteld in de FML van 20 september 2021.
4.3.
In de toelichting in de FML van 20 september 2021 is bij het item 4.3.6 (hand- en vingergebruik) het volgende opgenomen: “De klant kan niet langdurig aaneengesloten knijp/grijpkracht uitoefenen. Kortdurend is wel mogelijk; beperkingen gelden voor beide kanten”. De medisch adviseur van appellant heeft in het rapport van 12 oktober 2021 in dit kader aangegeven dat er concrete aanwijzingen zijn voor een beperking in de duur van knijp/grijpkracht in de orde van grootte van enkele minuten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft dat de knijpkracht beperkt is ten aanzien van langer vol te houden knijp- en grijpkracht, zonder dat dit gekwantificeerd wordt. Dat de geduide functies met deze beperking passend zouden zijn, zoals de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd, is daarom niet inzichtelijk volgens de medisch adviseur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 29 oktober 2021 met betrekking tot dit item het volgende overwogen. De medisch adviseur heeft aangegeven dat de duur van het kunnen leveren van knijpkracht van de handen niet geobjectiveerd is. Wat met kortdurend wordt bedoeld behoeft enige uitleg, waarvoor de beschikbare medische informatie van de reumatoloog en de neuroloog wordt gebruikt. Wat betreft de duur van in te zetten handkracht mag worden aangenomen dat deze, mits niet frequent, door klant aaneengesloten gedurende 1 minuut wel kan worden geleverd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aldus het advies van de medisch adviseur ten aanzien van dit item gevolgd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 16 mei 2023 desgevraagd nader toegelicht dat het in de geselecteerde functies gaat om kortdurende knijp- en grijpkracht die binnen de belastbaarheid van appellant valt, want korter dan 1 minuut. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ook de aspecten tillen en dragen betrokken en gemotiveerd aangegeven dat alle functies op dit aspect geschikt zijn voor appellant. Deze conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wordt gevolgd.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML van 20 september 2021 met betrekking tot item 4.6 (werken met toetsenbord en muis) vermeld: “Licht beperkt, kan zo nodig gedurende de helft van de werkdag (ongeveer 4 uur) toetsenbord bedienen en muis hanteren (beleidsmedewerker). Toelichting: met aanpassingen aan muis/toetsenbord langer mogelijk”. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is ervan uitgegaan dat appellant in staat is gedurende 4 uur met toetsenbord en muis te werken en heeft de geselecteerde functies in dit opzicht geschikt geacht voor appellant. In zijn rapport van 4 juni 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat de door de medisch adviseur geadviseerde duurbeperking voor werken met toetsenbord en computermuis tot maximaal 1 uur per dag, zoals ook in februari 2019 in het kader van de ZW was vastgesteld, niet is geïndiceerd. Daarvoor heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit rapport aangegeven dat deze activiteit een weliswaar repetitieve belasting van de hand en de pols betreft, maar dat deze met geringe krachtsinspanning plaatsvindt. Bovendien kan een polskussentje voor de computermuis en voor het toetsenbord ter ondersteuning worden gebruikt om de polsen te ondersteunen en te ontlasten, wat algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn bij computergebruik tijdens werk. De duur van toetsenbord en muisgebruik behoeft daarom geen verdere aanpassing, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De medisch adviseur van appellant heeft in zijn rapport van 13 november 2020 en in zijn latere rapporten aangegeven dat een beperking voor toetsenbord en muis bedienen van maximaal ongeveer een uur per dag is geobjectiveerd. Daarvoor heeft hij overwogen dat dit consistent is met het medisch beeld, de anamnese in de loop der tijd, de medische informatie en het dagverhaal. Daarbij heeft de medisch adviseur gewezen op de informatie van de neuroloog, waaruit geobjectiveerde afwijkingen in de nek (diverse hernia’s met aanwijzingen voor druk op de uittredende wortels), polsen (driemaal een carpaaltunnel operatie beiderzijds met aanhoudende klachten bij belasting) en ook uitstralende klachten in de arm blijken. In reactie op de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er normale bevindingen waren bij het onderzoek van de hand, het gegeven dat computerwerkzaamheden fysiek lichte handelingen betreffen en er bovendien gebruik kan worden gemaakt van hulpmiddelen, geeft de medisch adviseur aan dat de afwezigheid van bevindingen bij het handonderzoek niets zegt. Een beperking voor beeldschermwerk is niet afhankelijk van bevindingen bij het onderzoek van de hand. Dat de gesuggereerde aanpassingen (hulpmiddelen) beperkingen voor beeldschermwerk zouden doen verminderen bij deze aandoeningen is bovendien niet onderbouwd. Tegenover het zorgvuldig gemotiveerde advies van de medisch adviseur, waarin deze nadrukkelijk de informatie van de neuroloog, de anamnese in de loop der tijd en het dagverhaal in zijn oordeelsvorming heeft betrokken, overtuigt de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit onderdeel niet. In zijn rapport van 29 oktober 2021 gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen in op de objectivering van de knijpkracht van de handen en niet op de door de medisch adviseur gegeven motivering voor de beperking op beeldschermwerk. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn standpunt over de door hem genoemde hulpmiddelen, die de beperking voor beeldschermwerk zouden kunnen ondervangen, niet nader medisch onderbouwd. Gelet hierop ziet de Raad aanleiding om op het aspect van toetsenbord en muis bedienen het advies van de medische adviseur te volgen. Dit betekent dat appellant hiertoe in staat moet worden geacht tot maximaal 1 uur per dag.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en om die reden in strijd is met artikel 7:12 van de Awb.
4.6.
In dit geval leent de aard van het vastgestelde gebrek zich niet voor een andere wijze van herstel dan door het Uwv. Er bestaat dan ook aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv zal de FML van 20 september 2021 moeten aanpassen voor wat betreft de beperking op item 4.6 (werken met toetsenbord) zoals onder 4.5 is overwogen. Vervolgens zal het Uwv moeten bezien wat deze aanpassing van de FML betekent voor de geschiktheid van de geduide functies en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 23 juli 2019.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit van 4 februari 2020 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2024.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) S. Pouw