ECLI:NL:CRVB:2024:24

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
22/2960 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand van € 160,- door het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen. Appellant had eerder dit bedrag als voorschot op zijn vakantiegeld ontvangen om een rekening te betalen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat het bedrag geen noodzakelijke kosten van het bestaan betreft, maar een dubbele uitbetaling van vakantiegeld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. Daarnaast heeft de Raad het verzoek van appellant om vrijstelling van het griffierecht afgewezen, omdat zijn netto-inkomen niet onder de relevante bijstandsnorm lag. De Raad concludeert dat appellant ook geen recht heeft op de door hem gevraagde schadevergoeding van € 250.000,-, omdat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is gedaan op 9 januari 2024.

Uitspraak

22/2960 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 september 2022, 21/2411 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Datum uitspraak: 9 januari 2024
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (college)

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om een afgewezen aanvraag om bijzondere bijstand voor een bedrag van € 160,-. De Raad komt tot het oordeel dat het college die aanvraag mocht afwijzen, omdat geen sprake is van kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW). Daarnaast oordeelt de Raad dat de rechtbank terecht het verzoek van appellant om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht heeft afgewezen. Appellant komt verder niet in aanmerking voor de door hem gevraagde (immateriële) schadevergoeding van € 250.000,-.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om het college te veroordelen tot vergoeding van schade. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 november 2023. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E.D. Ferwerda.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant had een aanvraag lopen bij de afdeling schuldhulpverlening van de gemeente Heerenveen. Omdat er een rekening (incassokosten) openstond van [naam bedrijf] en appellant zelfstandig een betalingsregeling had afgesproken met [naam bedrijf], heeft de specialist schuldhulpverlening aan appellant medegedeeld dat hij zo spoedig mogelijk de achterstanden aan [naam bedrijf] moet betalen zodat de schuldhulpverlening/het saneringskrediet alsnog door zou kunnen gaan. Een inkomensspecialist van de gemeente Heerenveen heeft appellant vervolgens voorgehouden dat de mogelijkheid bestaat om (een gedeelte) van het gereserveerde vakantiegeld aan appellant over te maken waarmee de achterstand betaald kan worden.
1.2.
Op verzoek van appellant heeft het college aan hem in januari 2021 een voorschot op zijn vakantiegeld verleend van € 160,-. Appellant heeft de rekening van [naam bedrijf] met dit voorschot betaald.
1.3.
Op 20 januari 2021 heeft appellant vervolgens bijzondere bijstand aangevraagd voor een bedrag van € 160,-. Met een besluit van 23 maart 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 30 juni 2021 (bestreden besluit), heeft het college die aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat het de eigen keuze van appellant is geweest om een deel van het vakantiegeld vervroegd uit te laten betalen. Voor dit deel kan geen bijzondere bijstand worden verleend, omdat – zo begrijpt de Raad – er geen sprake is van kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van appellant om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht afgewezen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten en of de rechtbank terecht het verzoek om vrijstelling van betaling van het griffierecht heeft afgewezen aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Afgewezen verzoek om vrijstelling griffierecht
4.1.
Appellant heeft allereerst aangevoerd dat de rechtbank zijn verzoek om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht ten onrechte heeft afgewezen. Volgens appellant had namelijk rekening moeten worden gehouden met het bedrag van € 53,- dat hij maandelijks afloste in de periode hier van belang in verband met een aan hem verleend saneringskrediet. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1.1.
De Raad heeft eerder geoordeeld dat bij onvoldoende financiële draagkracht het heffen van griffierecht de toegang tot de rechter kan belemmeren. [1] In een dergelijke situatie kan vrijstelling van het griffierecht worden verleend. De Raad heeft voor die gevallen criteria geformuleerd die worden gehanteerd in bestuursrechtelijke zaken bij een beroep op betalingsonmacht. Om voor vrijstelling van het griffierecht in aanmerking te komen moet een rechtzoekende aannemelijk maken dat het netto-inkomen waarover hij maandelijks kan beschikken minder bedraagt dan 95% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm en dat hij ook niet beschikt over vermogen waaruit het griffierecht kan worden betaald.
4.1.2.
Met de rechtbank stelt de Raad vast dat ook met aftrek van het maandelijkse aflossingsbedrag het netto-inkomen waarover appellant beschikte niet lager was dan 95% van de onder 4.1.1 genoemde norm. Appellant heeft dit ter zitting erkend. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht dan ook terecht afgewezen.
Afwijzing bijzondere bijstand
4.2.
Appellant heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor een bedrag van € 160,-. Dat bedrag heeft appellant op zijn verzoek eerder ontvangen als voorschot op zijn vakantiegeld om een rekening bij [naam bedrijf] te betalen. Met het college is de Raad van oordeel dat in dit geval geen sprake is van kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. Het bedrag waarom appellant vraagt, betreft immers geen noodzakelijke kosten van het bestaan, maar komt neer op een dubbele uitbetaling van een gedeelte van zijn vakantiegeld. Hieruit vloeit voort dat appellant ook niet met succes een beroep kan doen op artikel 33 van de Beleidsregels bijzondere bijstand van de gemeente Heerenveen (beleidsregels), aangezien die bepaling voor het verstrekken van bijzondere bijstand naar artikel 35, eerste lid, van de PW verwijst.
4.3.
Appellant heeft ook een beroep gedaan op artikel 47 van de beleidsregels. In die bepaling is een hardheidsclausule neergelegd. Die beroepsgrond slaagt niet, alleen al omdat in dit geval geen zeer dringende redenen zijn gesteld.
4.4.
Verder heeft appellant er nog op gewezen dat hij door de gemeente onder druk is gezet om een voorschot op zijn vakantiegeld te laten uitbetalen en dat voorschot te gebruiken voor het betalen van een rekening. Nog daargelaten waar dat in dit geval toe zou moeten leiden, heeft appellant dit niet aannemelijk gemaakt.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het college de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand in dit geval terecht heeft afgewezen en dat de overige beroepsgronden van appellant, bijvoorbeeld over het gebrek aan reserveringscapaciteit, geen bespreking behoeven.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Alleen al hierom komt appellant niet in aanmerking voor de door hem gevraagde (immateriële) schadevergoeding van € 250.000,-.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2024.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) S.N. de Groot

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke (wettelijke) regels

Participatiewet
Artikel 35, eerste lid
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Beleidsregels bijzondere bijstand van de gemeente Heerenveen
Artikel 33
Het college kan ook voor kosten die niet in deze beleidsregels genoemd worden, bijzondere bijstand verstrekken op grond van artikel 35 van de wet en deze beleidsregels.
Artikel 47
Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze beleidsregels naar zijn oordeel tot een bijzondere en onvoorziene hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening, indien daar zeer dringende redenen voor zijn.

Voetnoten

1.Uitspraak van 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282.