ECLI:NL:CRVB:2024:2448

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
23/1247 TOZO-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van Tozo-bijstand wegens niet-woning in de gemeente

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de intrekking en terugvordering van de Tozo-bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Barneveld. De appellant had zijn bijstandsaanvraag ingediend op 18 oktober 2020, waarbij hij aangaf woonachtig te zijn op een bepaald adres in de gemeente. Echter, zijn woning op dat adres was op [datum ontruiming] 2020 ontruimd, en de appellant had sindsdien niet meer in de gemeente verbleven. Het college handhaafde de intrekking en terugvordering van de bijstand, omdat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet tijdig te melden dat hij niet meer in de gemeente woonde.

De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de appellant geen bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij na de ontruiming zijn woonplaats in de gemeente had behouden. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) terecht was, evenals de terugvordering van de betaalde bijstand tot een bedrag van € 2.365,12. De appellant had in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangedragen die de eerdere oordelen konden weerleggen, waardoor het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De Raad heeft de kosten van het hoger beroep niet vergoed, aangezien het beroep ongegrond was verklaard.

Uitspraak

23.1247 TOZO-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 maart 2023, 22/3840 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld (college)
Datum uitspraak: 10 december 2024
Zitting heeft: J.T.H. Zimmerman
Griffier: I. van der Hout
De Raad heeft het hoger beroep van appellant behandeld op een zitting van 10 december 2024. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.M. van den Bos.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de intrekking van bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) met ingang van 8 oktober 2020. Tevens gaat het om de terugvordering van de kosten van de over de periode van 8 oktober 2020 tot en met 30 november 2020 betaalde bijstand tot een bedrag van € 2.365,12. Na bezwaar tegen het intrekkings- en terugvorderingsbesluit heeft het college de intrekking en terugvordering met een besluit van 11 juli 2022 (bestreden besluit) gehandhaafd. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant sinds 8 oktober 2020 niet meer woont in de gemeente [Plaats 3] en dus geen recht op bijstand meer heeft jegens het college, alsook dat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden door dit niet onverwijld en uit eigen beweging te melden.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Wat de rechtbank heeft geoordeeld en overwogen komt in de kern neer op het volgende.
Appellant heeft, anders dan aangevoerd, zijn inlichtingenverplichting geschonden. Appellant heeft in zijn aanvraag om bijstand op grond van de Tozo van 18 oktober 2020 uitdrukkelijk vermeld dat hij woonachtig was op adres X te [Plaats 3] . Vaststaat echter dat de woning van appellant op dat adres op [datum ontruiming] 2020 is ontruimd en dat hij vanaf die datum daar niet meer woonde. Appellant heeft ook erkend dat een terugkeer naar zijn woning op adres X te [Plaats 3] na de ontruiming niet aan de orde was. Hij heeft op 1 december 2020 in de Basisregistratie Persoonsgegevens van de gemeente [Plaats 3] laten registreren dat hij ‘vertrokken was, onbekend waarheen’. Nadat deze registratie aan een klantmanager van het college was gemeld, heeft deze telefonisch contact opgenomen met appellant. Appellant heeft toen gezegd dat hij per [datum ontruiming] 2020 uit zijn woning was gezet en dat hij sindsdien in Amersfoort verblijft. Op vragen van de rechtbank heeft appellant ter zitting verklaard dat hij na [datum ontruiming] 2020 anderhalf tot twee maanden bij een vriend in [plaats 2] heeft verbleven en dat hij in die periode bezig was met het onderbrengen van zijn spullen en zijn hond en kat in [plaats 1] . Een ondersteunende verklaring van deze vriend heeft appellant niet overgelegd, ondanks dat hij die heeft aangekondigd. Daarna heeft appellant naar eigen zeggen her en der verbleven, waaronder ook in [plaats 2] . Onder deze omstandigheden kan het standpunt van het college dat appellant vanaf [datum ontruiming] 2020 niet meer woonachtig was op adres X te [Plaats 3] of elders in de gemeente [Plaats 3] en dat hij dienovereenkomstig op grond van artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet geen recht meer had op bijstand jegens de gemeente [Plaats 3] in stand blijven.
In het hoger beroepschrift heeft appellant, evenals in beroep, aangevoerd dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat, ondanks de ontruiming van zijn woning op adres X te [Plaats 3] , moet worden vastgesteld dat hij zijn woon- en verblijfplaats in de gemeente [Plaats 3] heeft behouden.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Wat appellant aanvoert is een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom dat niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. Appellant heeft in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg volgens hem onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd en neemt deze overwegingen over. Hij voegt daaraan nog toe dat appellant ook in hoger beroep geen gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij na de ontruiming van zijn woning op [datum ontruiming] 2020 nog zijn woonplaats had in de gemeente [Plaats 3].
Het hoger beroep slaagt niet. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering in stand blijven.
Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) I. van der Hout (getekend) J.T.H. Zimmerman