ECLI:NL:CRVB:2024:35

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
22/2444 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar en weigering vrijstelling griffierecht in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 27 juli 2022 de bezwaren van appellant tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad voor de Rechtspraak, Centrale Raad van Beroep, heeft op 9 januari 2024 uitspraak gedaan. De zaak betreft de vraag of er sprake is van een met een besluit gelijk te stellen situatie zoals bedoeld in artikel 79 van de Participatiewet (PW). De Raad oordeelt dat dit niet het geval is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Appellant ontvangt sinds 16 mei 2017 bijstand op grond van de PW. In verband met zijn financiële situatie heeft hij op 19 november 2020 een overeenkomst tot financieel beheer getekend met de gemeente Heerenveen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van de betaling van de bijstand over de maanden april en mei 2021, maar het college heeft deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om vrijstelling van het griffierecht heeft afgewezen. De Raad oordeelt dat de rechtbank dit terecht heeft gedaan, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van het griffierecht. De Raad bevestigt dat het college met de betaling aan budgetbeheer uitvoering heeft gegeven aan het besluit tot verlening van bijstand, en dat er geen mogelijkheid was voor appellant om bezwaar te maken. De uitspraak van de rechtbank blijft dan ook in stand.

Uitspraak

22/2444 PW, 22/2445 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 juli 2022, 21/2410 en 21/2412 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Datum uitspraak: 9 januari 2024
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (college)

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de vraag of sprake is van een met een besluit gelijk te stellen situatie zoals bedoeld in artikel 79 van de Participatiewet (PW). De Raad komt tot het oordeel dat hiervan geen sprake is. Daarnaast oordeelt de Raad dat de rechtbank terecht het verzoek van appellant om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht heeft afgewezen.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 november 2023. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E.D. Ferwerda.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 16 mei 2017 bijstand op grond van de PW naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Appellant heeft in verband met zijn financiële situatie op 19 november 2020 een overeenkomst tot financieel beheer getekend met de gemeente Heerenveen, afdeling budgetbeheer (budgetbeheer). Hierin is onder meer overeengekomen dat appellant budgetbeheer machtigt tot het verrichten van alle (rechts)handelingen ten behoeve van het beheer van de financiën van appellant. De bijstand wordt om die reden eerst overgemaakt op een rekeningnummer van budgetbeheer. Hiertoe heeft appellant op 23 november 2020 een volmacht getekend. Nadat budgetbeheer namens appellant enkele betalingen verricht, wordt het resterende bedrag van de bijstandsuitkering overgemaakt naar de rekening van appellant.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van de betaling van de bijstand over de maanden april 2021 en mei 2021.
1.4.
Bij besluiten van 14 juni en 5 juli 2021 (bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de bijstand in beide maanden tijdig, namelijk op de 30ste van de maand, is overgemaakt aan budgetbeheer. Als gevolg hiervan is in beide gevallen geen sprake van een met een besluit gelijk te stellen situatie als bedoeld in artikel 79 van de PW.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de bestreden besluiten in stand heeft gelaten en of de rechtbank terecht het verzoek om vrijstelling van betaling van het griffierecht heeft afgewezen aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Afgewezen verzoek om vrijstelling griffierecht
4.1.
Appellant heeft allereerst aangevoerd dat de rechtbank zijn verzoek om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht ten onrechte heeft afgewezen. Volgens appellant had namelijk rekening moeten worden gehouden met het bedrag van € 53,- dat hij in de periode van belang maandelijks afloste in verband met het aan hem verleende saneringskrediet. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1.1.
De Raad heeft eerder geoordeeld dat bij onvoldoende financiële draagkracht het heffen van griffierecht de toegang tot de rechter kan belemmeren. [1] In een dergelijke situatie kan vrijstelling van het griffierecht worden verleend. De Raad heeft voor die gevallen criteria geformuleerd die worden gehanteerd in bestuursrechtelijke zaken bij een beroep op betalingsonmacht. Om voor vrijstelling van het griffierecht in aanmerking te komen moet een rechtzoekende aannemelijk maken dat het netto-inkomen waarover hij maandelijks kan beschikken minder bedraagt dan 95% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm en dat hij ook niet beschikt over vermogen waaruit het griffierecht kan worden betaald.
4.1.2.
Met de rechtbank stelt de Raad vast dat ook met aftrek van het maandelijkse aflossingsbedrag van € 53,- het netto-inkomen waarover appellant beschikte niet lager was dan 95% van de onder 4.1.1 genoemde norm. Appellant heeft dit ter zitting erkend. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht dan ook terecht afgewezen.
Ontvankelijkheid bezwaarschriften
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat sprake is van het nalaten van een handeling als bedoeld in artikel 79 van de PW, welke situatie in die bepaling met een besluit wordt gelijkgesteld en waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Tussen het moment van de betaling van de bijstand aan budgetbeheer en vervolgens de betaling van budgetbeheer aan appellant zat een vertraging van drie dagen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe is het volgende van belang.
4.2.1.
Appellant heeft een overeenkomst gesloten met budgetbeheer. Daarbij heeft appellant het college een volmacht verleend om zijn bijstandsuitkering aan budgetbeheer over te maken. Appellant is er dus mee akkoord gegaan dat de bijstand niet direct aan hem wordt overgemaakt, maar aan budgetbeheer. De afspraken tussen appellant en budgetbeheer vallen buiten het bestek van de (uitvoering van de) PW.
4.2.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het college, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de PW, de bijstand in de maanden april en mei 2021 op de 30ste van de maand heeft overgemaakt aan budgetbeheer.
4.2.3.
Gelet op 4.2.1 en 4.2.2 moet worden geoordeeld dat het college met de betaling aan budgetbeheer uitvoering heeft gegeven aan het besluit tot verlening van bijstand en daarbij acht heeft geslagen op de nadien gemaakte afspraken tussen appellant en budgetbeheer. Van (het nalaten van) een handeling als bedoeld in artikel 79 van de PW kan dan ook niet worden gesproken. Dit betekent dat er voor appellant geen mogelijkheid bestond om bezwaar te maken. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat het college de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. Dit betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2024.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) S.N. de Groot

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke (wettelijke) regels

Participatiewet
Artikel 79
Voor de toepassing van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht wordt met een besluit gelijkgesteld het nalaten van een handeling die strekt tot uitvoering van het besluit inzake de verlening of terugvordering van bijstand of het verrichten van een handeling die afwijkt van dat besluit.

Voetnoten

1.Uitspraak van 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282.