ECLI:NL:CRVB:2024:381
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Disciplinaire straf opgelegd aan ambtenaar wegens plichtsverzuim en dwingend gedrag
In deze zaak gaat het om een disciplinaire straf die is opgelegd aan appellant, een ambtenaar, door de Minister van Justitie en Veiligheid. De minister heeft appellant een schriftelijke berisping opgelegd wegens plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim vond plaats op 5 september 2021, toen appellant, die op dat moment met verlof was, een incident meldde bij de politie. Appellant heeft zich in deze situatie als ambtenaar gepresenteerd, maar kon zich niet legitimeren. Hij heeft de politieambtenaren verzocht om het kenteken van de betrokken automobilist na te trekken, wat door hen werd geweigerd. Appellant heeft vervolgens dwingend gedrag vertoond door het personeelsnummer van de leidinggevende op te eisen en heeft later zelf het kenteken nagezocht. De betrokken politieambtenaren hebben dit gedrag als onprettig ervaren.
Na een voornemen tot disciplinaire maatregel en een zienswijze van appellant, heeft de minister op 28 maart 2022 de schriftelijke berisping opgelegd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het beroep van appellant niet slaagt. De Raad oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door zijn privébelangen niet te scheiden van zijn functie als ambtenaar. De opgelegde maatregel is niet onevenredig aan het plichtsverzuim, en het beroep wordt ongegrond verklaard. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.