ECLI:NL:CRVB:2024:429

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
22/67 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellant per 12 januari 2021 een IVA-uitkering toe te kennen, omdat zijn volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam zou zijn. Appellant had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat er mogelijkheden voor verbetering waren door middel van een multidisciplinaire behandeling. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 19 januari 2024 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. S. Praagman. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd de IVA-uitkering toe te kennen, omdat de arbeidsongeschiktheid van appellant niet duurzaam was. De Raad volgde de argumenten van het Uwv en de rechtbank, die stelden dat er bij een multidisciplinaire behandeling aanzienlijke verbetering van de belastbaarheid te verwachten was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op een IVA-uitkering, en dat de proceskosten niet vergoed zouden worden.

Uitspraak

22/67 WIA
Datum uitspraak: 1 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 december 2021, 21/1167 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [Woonplaats] (appellant)
[werkgever] B.V. (werkgever)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 12 januari 2021 heeft het Uwv de eerder aan appellant toegekende loonaanvullingssuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%, ongewijzigd voortgezet. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, omdat hij meent dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, maar het Uwv is met een besluit van 23 maart 2021 (bestreden besluit) bij het primaire besluit gebleven. Dit betekent dat appellant niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 januari 2024. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich door middel van beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. S. Praagman. Namens (ex-)werkgever is niemand verschenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant per 12 januari 2021 een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant niet duurzaam is. Volgens het Uwv is bij het volgen van een multidisciplinaire behandeling verbetering van de belastbaarheid te verwachten. De Raad volgt het Uwv hierin en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd een IVA-uitkering toe te kennen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met een besluit van 6 november 2018 heeft het Uwv appellant met ingang van 10 december 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant vanaf 9 augustus 2019 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij appellant onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
In verband met een herbeoordeling op verzoek van de (ex-)werkgever van appellant heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant in verband met aspecifieke, chronische rugpijn, beperkingen heeft bij het verrichten van werkzaamheden. Die beperkingen zijn neergelegd in een
Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 december 2020. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant geen functies kunnen selecteren. Het Uwv heeft bij besluit van 12 januari 2021 vastgesteld dat appellant ongewijzigd volledig arbeidsongeschikt is.
1.3.
Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 23 maart 2021 gebleven bij de vaststelling dat appellant niet in aanmerking komt voor een IVAuitkering.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV met de beschikbare medische rapporten zijn besluit voldoende heeft onderbouwd. De verzekeringsartsen hebben toegelicht dat er verbetering van appellants belastbaarheid is te verwachten als hij openstaat voor een multidisciplinaire behandeling. De behandeling kan hem helpen om zijn spieren sterker te maken, zijn conditie te verbeteren en om beter te leren omgaan met zijn klachten. Verbetering van de belastbaarheid valt te verwachten binnen ongeveer een half jaar na start van de behandeling. Appellant zal dan minder pijn hebben. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de conclusies van de verzekeringsartsen niet te volgen.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij heeft geprobeerd door middel van therapie zijn belastbaarheid te verbeteren. Appellant verwacht niet dat een revalidatietraject tot verbetering van zijn belastbaarheid en arbeidsmogelijkheden zal leiden.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om aan appellant geen IVAuitkering toe te kennen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant op de datum in geding, 12 januari 2021, volledig arbeidsongeschikt was. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt de vraag voor of de arbeidsongeschiktheid van appellant op deze datum moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat appellant op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.4.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009 [1] geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.5.
Anders dan appellant in hoger beroep heeft betoogd heeft het Uwv onder verwijzing naar het rapport van de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding niet duurzaam was. Het oordeel van de rechtbank daarover wordt onderschreven.
4.6.
De primaire arts heeft in zijn rapport van 30 december 2020 vastgesteld dat de door appellant gevolgde behandelingen voor zijn rugklachten (zonder anatomisch substraat) heel beperkt zijn geweest. Appellant heeft alleen laagfrequent mensendieck en fysiotheraptie gevolgd en er is al jaren geen sprake van een behandeling. Van een geadviseerd revalidatieprogramma in het ziekenhuis heeft appellant afgezien, omdat hij de reisafstand tot zijn woonplaats te groot vond. Zowel de aard van de klachten als de zeer inactieve copingstijl zijn onveranderd. Als appellant open zou staan voor een multidisciplinair revalidatietraject met gedragstherapeutische interventies, dan is op termijn van een half jaar grote verbetering van de belastbaarheid te verwachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is het hiermee eens en heeft in zijn rapporten van 22 maart 2021 en 16 augustus 2021 eveneens toegelicht dat bij een multidisciplinaire behandeling een forse verbetering van de belastbaarheid verwacht mag worden. Bij appellant is sprake van aspecifieke rugklachten en een zeer inactief bewegingspatroon, waarbij hij zijn dagen grotendeels liggend doorbrengt. Hierdoor worden de klachten van de rug onderhouden. Met een activerende benadering op fysiek gebied, in combinatie met uitleg en psychologische begeleiding om de slechte copingstrategieën te doorbreken, kunnen in principe de meeste beperkingen voor de rugbelasting komen te vervallen, op wellicht nog enige beperkingen voor zware rugbelasting na, zoals veelvuldig zwaar tillen. Juist bij appellant is een grote verbetering mogelijk bij de opbouw van spierkracht en conditie. Met deze motivering hebben de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd dat een multidisciplinair traject kan leiden tot (aanzienlijke) verbetering van appellants belastbaarheid. De rechtbank wordt dan ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv appellant terecht een IVA-uitkering heeft geweigerd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant per 12 januari 2021 een IVA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Slijkhuis in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2024.
(getekend) S. Slijkhuis
(getekend) A.M. Korver

Bijlage

Artikel 4 van de Wet WIA
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA
Recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.