ECLI:NL:CRVB:2024:453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
21/1763 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor medische kosten en overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van een wasdroger, garderobekasten, bedden met matrassen en een bank, maar tot een lager bedrag dan appellante heeft aangevraagd. Appellante stelt dat de toegekende bijzondere bijstand niet toereikend is. Zij moet vanwege haar medische omstandigheden en die van haar dochter specifieke goederen aanschaffen, die duurder zijn dan de normale gebruiksgoederen. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het college zich op het standpunt gesteld dat er ten onrechte geen medisch onderzoek is uitgevoerd. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt. Omdat een nieuw medisch onderzoek niet meer kan plaatsvinden voorziet de Raad zelf in de zaak door te bepalen dat alsnog aan appellante bijzondere bijstand wordt verleend voor de meerkosten die appellante heeft gemaakt voor de goederen waarvoor het college haar bijzondere bijstand had verleend. Ook is de redelijke termijn overschreden, zodat appellante in verband daarmee recht heeft op een schadevergoeding.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 november 2023, waarbij appellante via videobellen aanwezig was en het college vertegenwoordigd was door S.S. Hyder. De Raad oordeelt dat het college ten onrechte geen medisch onderzoek heeft laten uitvoeren, wat heeft geleid tot een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit. De Raad vernietigt het besluit van 28 februari 2020 voor zover dat ziet op de hoogte van de toegekende bijzondere bijstand en kent alsnog de meerkosten van € 1.493,02 toe. Tevens wordt de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn.

De uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van F.C. Meershoek als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.

Uitspraak

21/1763 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 april 2021, 20/5508 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Breda (college)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
Datum uitspraak: 20 februari 2024

PROCESVERLOOP

Met drie besluiten van 30 juli 2019, 4 oktober 2019 en 16 december 2019 heeft het college aan appellante bijzondere bijstand toegekend voor verschillende duurzame gebruiksgoederen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de toegekende bijzondere bijstand maar het college is met een besluit van 28 februari 2020 (bestreden besluit) bij de bedragen aan toegekende bijzondere bijstand gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de bijzondere bijstand, in stand gelaten.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken overgelegd. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 november 2023. Appellante heeft door middel van videobellen aan de zitting deelgenomen. Het college heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door S.S. Hyder.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van een wasdroger, garderobekasten, bedden met matrassen en een bank, maar tot een lager bedrag dan appellante heeft aangevraagd. De hoogte van de toegekende bedragen heeft het college gebaseerd op de gemeentelijke richtlijnen en de Nibud-prijzenlijst. Appellante stelt dat de toegekende bijzondere bijstand niet toereikend is. Zij moet vanwege haar medische omstandigheden en die van haar dochter specifieke goederen aanschaffen, die duurder zijn dan de normale gebruiksgoederen. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het college zich op het standpunt gesteld dat er ten onrechte geen medisch onderzoek is uitgevoerd. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt. Omdat een nieuw medisch onderzoek niet meer kan plaatsvinden voorziet de Raad zelf in de zaak door te bepalen dat alsnog aan appellante bijzondere bijstand wordt verleend voor de meerkosten die appellante heeft gemaakt voor de goederen waarvoor het college haar bijzondere bijstand had verleend. Ook is de redelijke termijn overschreden, zodat appellante in verband daarmee recht heeft op een schadevergoeding.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft op 8 april 2019 een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van een wasdroger. Bij besluit van 30 juli 2019 (besluit 1) heeft het college aan appellante bijzondere bijstand in de vorm van een gift toegekend tot een bedrag van € 220,50. Dit bedrag is 70% van het bedrag voor een wasdroger op de Nibud-prijzenlijst.
1.2.
Appellante heeft op 14 augustus 2019 een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van een bed en een matras voor haar dochter en meerdere garderobekasten. Bij besluit van 4 oktober 2019 (besluit 2) heeft het college aan appellante bijzondere bijstand in de vorm van een gift toegekend tot een bedrag van € 357,70. Dit bedrag is 70% van de bedragen voor een eenpersoonsbed en matras en drie tweedeurskledingkasten op de Nibudprijzenlijst.
1.3.
Appellante heeft op 14 oktober 2019 een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van een bed voor zichzelf en een bank. Bij besluit van 16 december 2019 (besluit 3), heeft het college aan appellante bijzondere bijstand in de vorm van een gift toegekend tot een bedrag van € 810,-. Dit bedrag is 100% van de bedragen voor een driezitsbank en een eenpersoonsbed op de Nibud-prijzenlijst.
1.4.
Bij besluit van 28 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellante tegen de besluiten 1 tot en met 3 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn op grond waarvan de daadwerkelijke door appellante opgevoerde kosten voor deze specifieke duurzame gebruiksgoederen zouden moeten worden vergoed. Appellante stelt dat zij vanwege haar medische omstandigheden specifieke gebruiksgoederen nodig heeft die duurder zijn dan de normale gebruiksgoederen. De medische noodzaak voor deze specifieke duurzame goederen voor appellante en haar kinderen heeft appellante volgens het college niet aannemelijk gemaakt met objectieve en verifieerbare gegevens. Daarnaast heeft het college in het kader van twee ingebrekestellingen twee dwangsommen betaald aan appellante.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, voor zover het ziet op de hoogte van de aan appellante toegekende dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar van appellante tegen besluit 2. De rechtbank heeft deze dwangsom op een hoger bedrag bepaald. Voor het overige heeft de rechtbank het bestreden besluit in stand gelaten. Tot slot heeft de rechtbank het college opgedragen het betaalde griffierecht aan appellante te vergoeden.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens voor zover het de hoogte van de toegekende bijzondere bijstand betreft. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de besluiten om aan appellante bijzondere bijstand tot aan een bepaald bedrag toe te kennen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Bijzondere bijstand
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat het in haar geval noodzakelijk is om meer kosten te maken dan tot het bedrag waarvoor zij bijzondere bijstand heeft gekregen. In haar gezinssituatie spelen verschillende (medische) redenen op grond waarvan extra eisen gesteld moeten worden aan de goederen. Dat betekent dat de goedkoopste oplossing in haar geval niet adequaat is. De extra kosten om adequate goederen aan te kunnen schaffen, bedragen € 1.493,02. Het college kende haar omstandigheden en had daarnaar nader medisch onderzoek moeten verrichten. In hoger beroep heeft appellante diverse medische stukken die zien op haar en haar dochter overgelegd.
4.3.
Ter zitting heeft het college erkend dat in dit geval een medisch deskundige had moeten worden ingeschakeld om de medische situatie te beoordelen. Dit is ten onrechte niet gebeurd.
4.4.
Hierdoor is niet langer in geschil dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid en niet in stand kan blijven. Daarom slaagt het hoger beroep en zal de aangevallen uitspraak worden vernietigd, voor zover aangevochten. De Raad zal het bestreden besluit vernietigen, voor zover dat ziet op de hoogte van de toegekende bijzondere bijstand, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Vervolgens moet worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst moet worden gegeven.
4.4.1.
Het college heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat het, mede gelet op het tijdsverloop, niet aangewezen is alsnog medisch onderzoek te laten doen naar de noodzaak van de meerkosten voor de goederen waar het in deze zaak over gaat, en dat de meerkosten van appellante tot een bedrag van € 1.493,02 alsnog kunnen worden toegekend.
4.4.2.
In dat standpunt van het college ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door de besluiten van 30 juli 2019, 4 oktober 2019 en van 16 december 2019 te herroepen voor zover een bedrag van € 1.493,02 aan meerkosten voor de goederen waarvoor bijzondere bijstand is verleend, niet is toegekend. De Raad zal die meerkosten tot een bedrag van € 1.493,02 alsnog toekennen.
Overschrijding redelijke termijn
4.5.
Appellante heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn op 10 september 2023 werd overschreden.
4.5.1.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. [1]
4.5.2.
Voor dit geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst door het college op 10 september 2019 van het bezwaarschrift van appellante tot de datum van deze uitspraak zijn vier jaar en ruim vijf maanden verstreken. In de zaak zelf noch in de opstelling van appellante zijn aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met ruim vijf maanden overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden in de rechterlijke fase. Aan appellante zal daarom een schadevergoeding van € 500,- worden toegekend, te betalen door de Staat.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Appellante krijgt wel het betaalde griffierecht terug dat zij in deze hoger beroepsprocedure heeft moeten betalen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • vernietigt het besluit van 28 februari 2020 voor zover dat ziet op de hoogte van de toegekende bijzondere bijstand;
  • herroept de besluiten van 30 juli 2019, 4 oktober 2019 en van 16 december 2019 voor zover daarin is geweigerd bijzondere bijstand te verlenen voor de meerkosten tot een bedrag van € 1.493,02 voor de goederen waarvoor bijzondere bijstand is verleend;
  • kent alsnog de meerkosten van in totaal € 1.493,02 aan bijzondere bijstand toe en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 134,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van F.C. Meershoek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2024.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) F.C. Meershoek

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 7:12, eerste lid
De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
8:72, derde lid, aanhef en onder b
De bestuursrechter kan bepalen dat:
zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 6, eerste lid
Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.

Voetnoten

1.Uitspraak van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.