ECLI:NL:CRVB:2024:656

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
23/448 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en beoordeling medische belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, welke door het Uwv was geweigerd op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Appellant betwistte deze beslissing en stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. Tijdens de zitting op 7 maart 2024 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een medewerker.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant op overtuigende wijze had gemotiveerd. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige en vond geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 4 januari 2023. Appellant had geen medische onderbouwing voor zijn standpunt dat hij meer beperkt was dan aangenomen. De Raad concludeerde dat de weigering van de WIA-uitkering door het Uwv terecht was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellanten om hun standpunten met voldoende medische onderbouwing te onderbouwen. De Raad wees ook op de tardieve beroepsgrond van appellant, die niet in aanmerking werd genomen. De beslissing houdt in dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

23/448 WIA
Datum uitspraak: 3 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2023, 22/2533 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv appellant per 12 april 2021 terecht geen WIAuitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 maart 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Willering. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als medewerker openbare ruimte/medewerker groenvoorziening voor gemiddeld 23,91 uur per week. Op 15 april 2019 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 oktober 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 4 november 2021 geweigerd appellant met ingang van 12 april 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 26 april 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 april 2022, een gewijzigde FML van 14 april 2022 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 25 april 2022 ten grondslag. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 17,80%.
1.3.
Tijdens de beroepsprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 4 januari
2023, naar aanleiding van de in beroep overgelegde medische stukken
,aanleiding gezien om de FML nogmaals aan te passen. Er zijn beperkingen toegevoegd ten aanzien van persoonlijk risico, beroepsmatig een voertuig besturen en werken in de horeca. De wijziging van de FML heeft geen gevolgen gehad voor het arbeidskundige deel van de schatting. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft 17,80%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant op 12 april 2021 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. In het door appellant in beroep overgelegde (deel van een) rapport van psycholoog N. Chakigar (GGZ [naam 1]) van 7 maart 2022 en de brief van de POH-GGZ van 17 juni 2022 heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen. Deze stukken zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beroep betrokken bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant en hebben geleid tot aanpassing van de FML in verband met de gerapporteerde (lichte) stoornis in alcohol- en cannabisgebruik. Appellant heeft zijn standpunt, dat op basis van deze informatie meer of zwaardere psychische beperkingen hadden moeten worden vastgesteld, niet onderbouwd met medische stukken. De rechtbank heeft zodoende geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het bestreden besluit. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, zoals opgenomen in de FML van 4 januari 2023, heeft de rechtbank in wat appellant heeft aangevoerd geen reden gezien om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overleg gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de soort functies en de beperkingen op de items 1.8.1 en 1.8.7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was akkoord met de functies en de motivering van de signaleringen. De rechtbank heeft verder geconstateerd dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geduide functies expliciet heeft getoetst op het item samenwerken. Dat appellant de geduide functies niet kan verrichten omdat hij daarin moet samenwerken en dit een overschrijding van zijn belastbaarheid oplevert, heeft de rechtbank niet gevolgd.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat hij per 12 april 2021 volledig arbeidsongeschikt is. Appellant heeft psychische problemen. Hij kan daardoor niet samenwerken met andere werknemers. Ook heeft appellant problemen met zijn concentratie en de oog-handcoördinatie en kan hij mondelinge en digitale instructies niet onthouden in verband met verwardheid. Verder kan niet van hem verwacht worden dat hij in een functie over diverse plekken rouleert. Omdat al deze aspecten in de geduide functies aanwezig zijn, zijn deze ongeschikt voor hem. De functie van medewerker tuinbouw is verder ongeschikt omdat appellant claustrofobisch wordt als hij door een pad van 77 cm breed met aan weerszijden bakken met planten op stahoogte moet lopen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
Appellant heeft voor het eerst op de zitting van de Raad aangevoerd dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest omdat er geen spreekuurcontact met een verzekeringsarts heeft plaatsgevonden. Deze beroepsgrond is tardief aangevoerd. De beginselen van een goede procesorde verzetten zich tegen de beoordeling daarvan.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.
4.4.
De primaire arts heeft over de psychische klachten van appellant informatie opgevraagd bij GGZ [naam 2]. Er heeft door GGZ [naam 2] onderzoek plaatsgevonden naar ASS en ADHD, maar deze diagnoses konden niet gesteld worden. De primaire arts heeft op basis van de anamnese en bij haar eigen onderzoek (vele) aanwijzingen gezien voor een paniekstoornis en vermijdende persoonlijkheidskenmerken bij appellant. Daarom heeft zij beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, waaronder op het item samenwerken. Verder zijn er preventief beperkingen aangenomen voor zware rugbelasting op de items tillen en dragen en is er een urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week aangenomen in verband met de paniekstoornis die een energetische belemmering kan verklaren. Op basis van de in beroep overgelegde informatie van GGZ [naam 1], waarin de diagnose paniekstoornis werd bevestigd en waarin ook een stoornis in middelengebruik werd vastgesteld, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien om aanvullende beperkingen aan te nemen op de items 1.8.6, 1.8.7 en 2.11. Voor het standpunt van appellant dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen, ontbreekt een medische onderbouwing. Gelet op de aanwezige medische informatie wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv.
4.5.
Wat appellant heeft aangevoerd over de geschiktheid van de functies is in feite een betwisting van de vastgestelde medische belastbaarheid. Uit 4.4 volgt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling, zodat wordt uitgegaan van de juistheid van de FML van 4 januari 2023. Appellant is beperkt op het item samenwerken. In de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) is samenwerken geen kenmerkende belasting en in de functies medewerker kleding en textielreiniging (SBCcode 111161) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) is er geen signalering op het item samenwerken zodat geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid op dit punt. Ook de overige signaleringen zijn inzichtelijk en voldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant per 12 april 2021 een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten in hoger beroep en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) S.C. Scholten