In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2023. Echter, op 6 november 2023 heeft de appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.G.M. de Groot, het hoger beroep ingetrokken. Dit gebeurde nadat het Uwv op 24 oktober 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar had genomen, waarbij het Uwv volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van de appellant.
De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak de proceskosten van de appellant in zowel de beroeps- als de hoger beroepsprocedure toegewezen aan het Uwv. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant recht heeft op een vergoeding van de gemaakte proceskosten, die zijn begroot op € 2.625,-. Dit bedrag is opgebouwd uit kosten voor rechtsbijstand in beroep en hoger beroep, waarbij de Raad de punten en waarden conform het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft toegepast. Daarnaast is het Uwv ook veroordeeld tot vergoeding van het door de appellant betaalde griffierecht van € 186,-.
De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat een bestuursorgaan kan worden veroordeeld tot vergoeding van proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener is tegemoetgekomen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter M. Schoneveld en griffier E.X.R. Yi.