In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verzoek van appellante om terug te komen van een eerder besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van 23 januari 2008, waarin haar aanvraag voor een ANW-uitkering werd afgewezen. De Svb had dit verzoek in een besluit van 17 februari 2021 afgewezen, en het bezwaar daartegen was in een beslissing op bezwaar van 22 september 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn was ingediend.
De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar appellante was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep. Tijdens de zitting werd erkend dat het bestreden besluit naar een verkeerd adres was verstuurd, waardoor het niet op de juiste wijze bekend was gemaakt. Dit leidde ertoe dat het hoger beroep slaagde. De Raad vernietigde zowel de aangevallen uitspraak als het bestreden besluit en besloot zelf in de zaak te voorzien.
De Raad oordeelde dat appellante geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd die aanleiding gaven om het besluit van 23 januari 2008 te herzien. De Raad concludeerde dat de weigering van de ANW-uitkering aan appellante terecht was, en dat de Svb niet verplicht was om terug te komen op het eerdere besluit, noch voor het verleden, noch voor de toekomst. De Svb werd veroordeeld in de kosten van het griffierecht van € 186,-.