ECLI:NL:CRVB:2024:809

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
22/3902 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van kinderbijslag in grensoverschrijdende situatie met Duitse wetgeving

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellant, woonachtig in Duitsland, had kinderbijslag aangevraagd op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn kinderen. De Svb heeft vastgesteld dat de appellant in Duitsland woonde en dat de Duitse wetgeving van toepassing was, waardoor hij geen recht had op Nederlandse kinderbijslag. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd, waarin werd geoordeeld dat de appellant niet aan de voorwaarden voor de AKW voldeed, omdat hij niet aan de onderhoudseis had voldaan en geen objectieve gegevens had overgelegd die zijn stellingen onderbouwden. De Raad heeft het verzoek om uitstel van de behandeling ter zitting afgewezen, omdat de appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt toe te lichten. De Raad concludeert dat de Svb terecht de kinderbijslag heeft herzien en teruggevorderd, omdat de appellant ten onrechte kinderbijslag uit Nederland heeft ontvangen. De Raad heeft de beslissing van de Svb bevestigd en de appellant in het ongelijk gesteld.

Uitspraak

22/3902 AKW-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 november 2022, 21/2530 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 4 april 2024
Zitting heeft: M.A.H. van Dalen-van Bekkum, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: M. Dafir
Ter zitting is namens de Svb verschenen: mr. drs. N. Diamant

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Afwijzing verzoek om uitstel
De gemachtigde van appellant heeft vanochtend rond 8.30 uur per mail bij de Raad verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting in verband met persoonlijke omstandigheden. Hoewel de Raad deze persoonlijke omstandigheden zwaarwegend acht, heeft de Raad hierin geen aanleiding gezien de zaak aan te houden. Hiervoor is met name van belang dat appellant in deze procedure voldoende gelegenheid heeft gehad zijn standpunt toe te lichten. Reeds bij brief van 17 november 2023 heeft de Raad appellant uitgebreid gevraagd zijn stellingen betreffende wonen en werken in Nederland met objectieve gegevens te onderbouwen. Op die brief heeft de Raad geen antwoord ontvangen. Daarnaast is van belang dat de Raad al sinds begin september 2023 bezig is geweest de behandeling ter zitting te plannen. De Raad heeft twee keer eerder uitstel van behandeling ter zitting verleend om redenen die primair waren terug te voeren tot omstandigheden aan de zijde van de gemachtigde. Ten slotte blijkt niet dat naar een andere oplossing is gezocht, zoals waarneming door de oorspronkelijke advocaat. Om deze redenen heeft de Raad het verzoek om aanhouding afgewezen.
De besluitvorming van de Svb
1.1.
Appellant heeft op 26 juni 2013 kinderbijslag op grond van de AKW [1] aangevraagd ten behoeve van zijn kinderen [naam kind 1] en [naam kind 2] . De Svb heeft vervolgens kinderbijslag toegekend vanaf het derde kwartaal van 2013. In 2017 is de Svb gebleken dat de kinderen van appellant sinds augustus 2014 in Duitsland wonen.
1.2.
Bij besluit van 27 juli 2018 heeft de Svb het recht op kinderbijslag van appellant herzien over het vierde kwartaal van 2014 tot en met juli 2018 (periode in geding), op de grond dat appellant niet aan de onderhoudseis had voldaan. Een bedrag van € 4.777,41 is teruggevorderd.
1.3.
Tijdens de bezwaarfase heeft de Svb uit nadere gegevens afkomstig van appellant en Duitse uitvoeringsorganen geconcludeerd dat ook appellant in de periode in geding in Duitsland woonde en dat op hem de Duitse wetgeving van toepassing was. Bij beslissing op bezwaar van 25 maart 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb de herziening en terugvordering gehandhaafd, omdat de wetgeving van Nederland niet van toepassing was en al alleen om die reden geen recht op Nederlandse kinderbijslag kan bestaan.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank woonde appellant in Duitsland en werkte hij daar substantieel, zodat Duitse wetgeving van toepassing is.
Het standpunt van appellant
3. In hoger beroep heeft appellant betwist dat hij tot 2017 minimaal een substantieel deel van zijn werkzaamheden als zelfstandige in Duitsland heeft verricht. Hij verrichtte juist een substantieel van zijn werkzaamheden in Nederland. Bovendien had hij ten tijde in geding zijn normale woonplaats en het gewone centrum van zijn belangen in Nederland.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant heeft aangevoerd of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit juist is. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. In de bijlage zijn de relevante wettelijke regels vermeld.
Toepasselijke wetgeving op grond van werken
4.1.
Appellant bevond zich in een grensoverschrijdende situatie waarop Vo 883/2004 [2] en Vo 987/2009 [3] van toepassing zijn. Hij kan alleen voor de AKW verzekerd zijn geweest als in de periode in geding de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op hem van toepassing was. Vo 883/2004 strekt ertoe dat degene op wie deze verordening van toepassing is aan de socialezekerheidswetgeving van slechts één lidstaat wordt onderworpen. Hoofdregel is dat de wetgeving van de lidstaat waar de werkzaamheden worden verricht van toepassing is (werklandbeginsel). Appellant heeft gesteld dat hij werkzaamheden als zelfstandige voor zijn onderneming in Nederland heeft verricht maar hiervan is niets gebleken. Op 8 maart 2017 is deze onderneming ontbonden. Hoewel daartoe uitdrukkelijk door de Raad in de gelegenheid gesteld bij brief van 17 november 2023, heeft appellant op geen enkele wijze met objectieve gegevens onderbouwd dat hij daadwerkelijk arbeid in Nederland dan wel in Duitsland heeft verricht in de periode in geding. Aangifte van inkomsten uit werkzaamheden heeft hij blijkens informatie van de Belastingdienst niet gedaan. Wel is gebleken dat appellant inkomsten op grond van een bijstandsuitkering uit Duitsland had. Er zijn dus geen aanknopingspunten dat de Nederlandse of Duitse wetgeving van toepassing is op grond van het werklandbeginsel.
Toepasselijke wetgeving op grond van wonen
4.2.
Als er geen werkland valt aan te wijzen, dan is de wetgeving van het woonland van toepassing. Appellant had zich ingeschreven in de bevolkingsregisters van Nederland en Duitsland . Volgens vaste rechtspraak van het HvJEU [4] kan een betrokkene bij de toepassing van Vo 883/2004 slechts beschikken over een woonplaats op het grondgebied van één lidstaat. Die woonplaats is volgens vaste rechtspraak van het HvJEU de plaats waar de betrokkene het centrum van zijn belangen heeft [5] .
4.3.
De Raad sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat appellant gedurende de periode in geding in Duitsland zijn woonplaats had. Uit de stukken in het dossier blijkt dat appellant getrouwd was met zijn toenmalige echtgenote tot februari 2019 en met haar op hetzelfde adres in het bevolkingsregister van Den Haag was ingeschreven. Op een van de stukken in het dossier gericht aan een Duitse instantie heeft appellant echter opgemerkt dat hij sinds 2013 gescheiden van zijn echtgenote leeft. In 2011 en 2012 heeft hij de kinderen [naam kind 1] en [naam kind 2] gekregen met mevrouw [naam] . Vanaf 29 november 2013 stond hij met [naam] en hun kinderen ingeschreven op een adres in [woonplaats] , Duitsland . Volgens de huurovereenkomst van 31 oktober 2013 huurde hij de woning op dat adres samen met [naam] . Zij ontving in de periode tussen juni 2013 tot december 2017 voor de kinderen kinderbijslag uit Duitsland en appellant ontving een Duitse bijstandsuitkering. Hoewel uitdrukkelijk door de Raad daartoe in de gelegenheid gesteld bij brief van 17 november 2023, heeft appellant niet met objectieve gegevens onderbouwd dat hij – anders dan de rechtbank en de Svb hebben aangenomen – niet in Duitsland maar in Nederland zijn centrum van belangen had. Alleen een inschrijving met zijn toenmalige echtgenote in een Nederlands bevolkingsregister is daartoe onvoldoende.
De herziening en terugvordering
4.4.
Dit betekent dat op appellant in de periode in geding de Duitse wetgeving van toepassing was. Van verzekering voor de AKW kan daarom in die periode geen sprake zijn. In de periode in geding heeft appellant daarom ten onrechte kinderbijslag uit Nederland ontvangen. De Svb is verplicht de ten onrechte toegekende kinderbijslag te herzien en terug te vorderen. Van redenen waarom de Svb geheel of gedeeltelijk hiervan af had moeten zien, is niet gebleken. Appellant heeft zijn beroep op dringende redenen om op grond van psychische en financiële redenen van terugvordering af te zien, niet met objectieve bewijsmiddelen onderbouwd.
4.5.
Appellant heeft verder zijn stelling dat de Svb de terugvordering in het licht van artikel 84, eerste lid, van Vo 883/2004 niet op correcte wijze heeft uitgevoerd, niet toegelicht. De Raad kan appellant in deze stellingname niet volgen.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het hoger beroep slaagt niet. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht in stand gelaten.
5.2.
Appellant krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M. Dafir (getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Vo 883/2004

Artikel 1 Definities
Voor de toepassing van deze verordening:
j) wordt onder „woonplaats” verstaan de plaats waar een persoon pleegt te wonen;
k) wordt onder „verblijfplaats” verstaan de tijdelijke verblijfplaats.
Artikel 11 Algemene regels
1. Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.
2. (…)
3. Behoudens de artikelen 12 tot en met 16:
a. a) geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat;
(…)
e) geldt voor eenieder op wie de bepalingen van onderdelen a) tot en met d) niet van toepassing zijn, de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, (…)
Artikel 13 lid 2; Verrichten van werkzaamheden in twee of meer lidstaten
2. Op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten, is van toepassing:
a. a) de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, indien hij aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht,
of
b) de wetgeving van de lidstaat waar zich het centrum van belangen van zijn werkzaamheden bevindt, indien hij niet woont in een van de lidstaten waar hij een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht.

Vo 987/2009

Artikel 11; Gegevens voor de vaststelling van de woonplaats
1. Indien tussen de organen van twee of meer lidstaten een verschil van mening bestaat over de vaststelling van de woonplaats van een persoon op wie de basisverordening van toepassing is, stellen deze organen in onderlinge overeenstemming het centrum van de belangen van de betrokkene vast op basis van een algemene beoordeling van alle beschikbare informatie met betrekking tot relevante feiten. Hiertoe behoren onder meer, in voorkomend
geval:
a. a) de duur en de continuïteit van de aanwezigheid op het grondgebied van de betrokken lidstaten;
b) de persoonlijke situatie van de betrokkene, waaronder:
i. i) de aard en de specifieke kenmerken van de uitgeoefende werkzaamheden, met name de plaats waar deze gewoonlijk worden uitgeoefend, het stabiele karakter van de werkzaamheden of de duur van een arbeidsovereenkomst;
ii) de gezinssituatie en de familiebanden;
iii) de uitoefening van onbezoldigde werkzaamheden;
iv) in het geval van studenten, de bron van hun inkomsten;
v) de huisvestingssituatie, met name hoe permanent deze is;
vi) de lidstaat waar de betrokkene geacht wordt te wonen voor belastingdoeleinden.
2. Indien de organen het na afweging van de in lid 1 genoemde, op relevante feiten gebaseerde criteria niet eens kunnen worden, wordt de intentie van de betrokkene, zoals deze blijkt uit de feiten en omstandigheden, met name de redenen om te verhuizen, voor de vaststelling van zijn woonplaats als doorslaggevend beschouwd.’

Voetnoten

1.Algemene Kinderbijslagwet.
2.Verordening (EG) nr. 883/2004.
3.Verordening (EG) nr. 987/2009.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie.
5.De factoren die hierbij in aanmerking moeten worden genomen zijn nu verwoord in artikel 11, eerste lid, van Vo 987/2009.