ECLI:NL:CRVB:2025:1428

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
24/2299 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en ontbreken machtiging

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. J.H. Weermeijer, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 27 augustus 2024 in de zaak met nummer 23/2031 uitspraak gedaan. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 september 2025 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Dit besluit is genomen omdat het griffierecht van € 138,- niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellant is herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, maar heeft nagelaten dit tijdig te doen. Daarnaast heeft mr. Weermeijer verzuimd om een schriftelijke machtiging over te leggen en het beroepschrift te ondertekenen, ondanks meerdere verzoeken van de Raad om dit te herstellen. De termijn voor het indienen van de machtiging en de ondertekening is ongebruikt verstreken, wat heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan door belanghebbenden en het bestuursorgaan worden bestreden binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

Datum uitspraak: 26 september 2025
24/2299 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
27 augustus 2024, 23/2031
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Minister)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.H. Weermeijer hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 26 oktober 2024 is mr. Weermeijer erop gewezen dat een griffierecht van € 138,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 26 november 2024 is mr. Weermeijer nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld kan worden.
De termijn is verstreken en het griffierecht is niet betaald. Om deze reden is het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Veder kan op grond van artikel 8:24, tweede lid, van de Awb van een belangenbehartiger om een schriftelijke machtiging worden verzocht. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep. Daarnaast volgt uit artikel 6:5, eerste lid, van de Awb dat het beroepschrift ondertekend dient te zijn. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb is ook deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Mr. Weermeijer heeft nagelaten om bij het ingediende hoger beroepschrift een machtiging over te leggen en het hoger beroepschrift te ondertekenen. Bij aparte brieven van
15november 2024 is aan mr. Weermeijer verzocht beide onderdelen binnen vier weken te herstellen.
Mr. Weermeijer heeft deze termijn voor zowel de machtiging als de ondertekening ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij aangetekende brieven van 16 december 2024 is mr. Weermeijer nogmaals de gelegenheid geboden de verlangde machtiging in te zenden en het hoger beroepschrift te ondertekenen. Daarbij is voor beide onderdelen een termijn van vier weken gesteld en is mr. Weermeijer erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot gevolg kan hebben dat het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Beide brieven zijn op 19 december 2024 retour binnengekomen bij de Raad met als reden dat deze zijn geweigerd, zoals blijkt uit de stickers op de enveloppen.
Op 3 maart 2025 zijn de retour binnengekomen brieven nogmaals aan mr. Weermeijer verzonden. Diezelfde dag heeft de Raad tevens via e-mailbericht aan mr. Weermeijer gevraagd wat het huidige kantooradres is.
Mr. Weermeijer heeft deze termijnen ongebruikt voorbij laten gaan en heeft ook niet gereageerd op het e-mailbericht van de Raad.
Niet is gebleken van redenen die een verontschuldiging vormen voor dit verzuim. Het hoger beroep is ook hierom kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
A.Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2025.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.