In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. J.H. Weermeijer, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 27 augustus 2024 in de zaak met nummer 23/2031 uitspraak gedaan. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 september 2025 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Dit besluit is genomen omdat het griffierecht van € 138,- niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellant is herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, maar heeft nagelaten dit tijdig te doen. Daarnaast heeft mr. Weermeijer verzuimd om een schriftelijke machtiging over te leggen en het beroepschrift te ondertekenen, ondanks meerdere verzoeken van de Raad om dit te herstellen. De termijn voor het indienen van de machtiging en de ondertekening is ongebruikt verstreken, wat heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan door belanghebbenden en het bestuursorgaan worden bestreden binnen zes weken na verzending van het afschrift.