ECLI:NL:CRVB:2025:165

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
21/2651 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstand wegens naderhand verkregen middelen en vaststelling vermogen na erfenis

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die sinds 23 januari 2014 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, heeft een erfenis ontvangen van zijn moeder. Het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen heeft vastgesteld dat het vermogen van de appellant het vrij te laten vermogen overschrijdt, en heeft het bedrag waarmee dit vermogen de vermogensgrens overschrijdt teruggevorderd. De appellant heeft in hoger beroep geen concrete gronden aangevoerd die specifiek op de zaak zijn toegespitst, waardoor het hoger beroep niet slaagt.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 10 december 2024, waarbij de appellant niet aanwezig was, maar het college vertegenwoordigd werd door mr. M. Engels en mr. C. Beens. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De appellant heeft de hoogte van de terugvordering en de vaststelling van zijn vermogen niet betwist, en de Raad is van mening dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de gronden van de appellant te onbepaald zijn om als tegenargument tegen het bestreden besluit te worden aangemerkt.

De uitspraak van de Raad houdt in dat het bestreden besluit in stand blijft, en de appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten of het betaalde griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door J.T.H. Zimmerman, met I. van der Hout als griffier.

Uitspraak

21/2651 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 juni 2021, 20/2872 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen (college)
Datum uitspraak: 21 januari 2025

SAMENVATTING

Het college heeft geconstateerd dat appellant een erfenis heeft ontvangen van zijn moeder en vastgesteld dat het vermogen van appellant het vrij te laten vermogen overschrijdt. Het bedrag waarmee het vermogen van appellant het vrij te laten vermogen overschrijdt heeft het college van appellant teruggevorderd. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, maar de gronden richten zich, net als bij de rechtbank, niet tegen het bestreden besluit. Het hoger beroep slaagt niet.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 december 2024. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Engels en mr. C. Beens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 23 januari 2014 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Bij de aanvang van de bijstand is het vermogen van appellant vastgesteld op € 3.524,12.
1.2.
Naar aanleiding van informatie dat de moeder van appellant op 28 januari 2019 is overleden heeft een consulent inkomen een onderzoek ingesteld naar het vermogen van appellant en appellant verzocht om het college te informeren of hij een erfenis heeft ontvangen.
1.3.
Uit de door appellant overgelegde informatie blijkt dat hij op 14 februari 2020 een bedrag van € 6.389,11 heeft ontvangen uit de erfenis van zijn moeder.
1.4.
Met een besluit van 20 april 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 26 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het college vastgesteld dat het vermogen van appellant het vrij te laten vermogen overschrijdt en het bedrag waarmee het vermogen van appellant de vermogensgrens overschrijdt, namelijk € 3.793,23, van appellant teruggevorderd. Het college heeft het voor appellant gereserveerde vakantiegeld verrekend met de terugvordering en appellant verzocht het resterende bedrag van € 3.274,97 voor 3 mei 2020 te betalen.
1.5.
Appellant heeft het resterende bedrag van de terugvordering op 14 juli 2020 betaald.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat appellant geen concrete, specifieke op de zaak toegespitste gronden heeft aangevoerd. Wat appellant heeft aangevoerd, is te onbepaald om als grond tegen het bestreden besluit te worden aangemerkt. Appellant heeft de vaststelling van het vermogen en de hoogte van de terugvordering niet betwist. Het college hoeft niet te vermelden aan welk doel het geld van de terugvordering wordt besteed en dus ook niet of dit wordt besteed aan het door appellant gewenste doel, namelijk het welzijn van ouderen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Wat appellant in hoger beroep aanvoert, is een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom dat niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd.

Conclusie en gevolgen

4.2.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2025.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
de griffier is verhinderd te ondertekenen