ECLI:NL:CRVB:2025:1847

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
24/2204 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, die stelt duurzaam niet over arbeidsvermogen te beschikken. Appellant, geboren in 2001, had op 22 september 2021 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op basis van de conclusie dat zijn situatie niet duurzaam was. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat appellant, hoewel hij op dat moment geen arbeidsvermogen had, in de toekomst mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou kunnen ontwikkelen. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en voegde hieraan toe dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat er geen medische contra-indicaties waren voor het volgen van behandeling. Appellant had in hoger beroep herhaald dat hij geen basale werknemersvaardigheden had en niet openstond voor hulpverlening, maar de Raad oordeelde dat het Uwv aannemelijk had gemaakt dat er nog perspectief was op verbetering. De uitspraak bevestigde dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft, en dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 september 2024, 22/1739 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant vindt dat hij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikt en hij om die reden als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 november 2025. Voor appellant is mr. Verstraten verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 2001, heeft met een door het Uwv op 22 september 2021 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat hij veel ondersteuning nodig heeft bij activiteiten op alle levensdomeinen. Bij de aanvraag is een verslag gevoegd van een psychologisch onderzoek door orthopedagoog en GZ-psycholoog drs. J.G.H.M. Konings van Experienta Docet van 10 maart 2021. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 22 februari 2022 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 12 juli 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv deugdelijk heeft gemotiveerd dat appellant niet duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen of tegenstrijdigheden bevatten, dan wel dat de conclusies daaruit niet logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat er geen contra-indicaties zijn voor de noodzakelijke en gebruikelijke behandelingen voor de ADHD voor appellant. Appellant is pas twintig jaar oud en de ontwikkeling van de hersenen vindt dan nog plaats. Appellant heeft een lage begaafdheid, maar is niet zwakbegaafd zodat appellant in staat is om vaardigheden aan te leren, mogelijk wel wat vertraagd door zijn voorgeschiedenis en de ADHD. Het Uwv heeft onderkend dat appellant in het verleden (in zijn jeugd) niet heeft geprofiteerd van behandeling. Dit betekent echter niet dat appellant ook niet zal profiteren van de door de verzekeringsarts genoemde behandelingen die zijn gericht op volwassenen. Dat zijn: psychotherapie, psychosociale interventies en eventueel medicatie. Het gaat meer specifiek om onder andere schematherapie en psychodynamische psychotherapie. De symptomen die appellant ervaart, kunnen door deze behandelingen afnemen. Dat het Uwv niet heeft genoemd bij welke instelling appellant kan worden behandeld, leidt niet tot het oordeel dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat appellant kan worden behandeld.
2.2.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verzekeringsarts terecht heeft opgemerkt dat het ontbreken van motivatie om door behandeling tot verbetering te komen (nog) niet leidt tot het duurzaam ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Het Uwv heeft daarbij ook terecht betrokken dat appellant nog jong is. De verzekeringsarts heeft in het psychologisch onderzoek van 10 maart 2021 geen aanleiding gezien om tot de conclusie te komen dat appellant ongeschikt is om de behandelingen te volgen. Gelet op de openstaande behandelingen én de jonge leeftijd van appellant (hij kan nog leren van zijn ervaringen en fouten), heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat behandeling ook in het specifieke geval van appellant een reële mogelijkheid is. Het is met andere woorden op dit moment te vroeg om te concluderen dat is uitgesloten dat appellant mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kan ontwikkelen in de toekomst.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij duurzaam geen basale werknemersvaardigheden heeft. Hij kan geen afspraken nakomen en kan niet op tijd komen. Appellant vindt dat hij voldoende heeft aangetoond dat zijn beperkingen van structurele aard zijn en dat er ook voor de toekomst geen verbetering mogelijk is. Appellant heeft in het verleden zonder positief resultaat al veel verschillende soorten hulpverlening gehad en uit de overgelegde informatie blijk dat hij niet bereid is mee te werken aan hulpverlening. Alle hulpverleners verwachten geen verbetering voor de toekomst omdat appellant niet openstaat voor hulpverlening en omdat hij zorgmijder is. Er is onvoldoende rekening gehouden met de uitkomsten van het psychodiagnostisch onderzoek van 2021. Uit het onderzoek uit 2021 blijkt dat mensen met een ASP en ADHD alleen geholpen kunnen worden indien er een nauw netwerk beschikbaar is. Dit ontbreekt bij appellant. Het Uwv heeft onvoldoende gemotiveerd welke behandeling nodig is en bij welke instelling, en heeft onvoldoende onderbouwd dat behandeling ook in zijn specifieke geval – met zijn zorgmijdend gedrag – een reële mogelijkheid is om werknemersvaardigheden te leren.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
Om recht te hebben op een Wajong-uitkering moet een betrokkene als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
5.2.
Niet in geschil is dat appellant op zijn achttiende verjaardag, [geboortedatum] 2019, en ook op de datum van zijn aanvraag (22 september 2021) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
5.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet WIA [3] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [4]
5.4.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
5.5.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat op de datum van de Wajong-aanvraag (22 september 2021) niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij appellant nog konden ontwikkelen. De Raad onderschrijft de overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen en voegt daar het volgende aan toe.
5.6.
Het standpunt van appellant dat sprake is van een onvermogen tot het volgen van een behandeling wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat er geen medische contra-indicatie is voor het volgen van behandeling.
5.7.
In het Compendium Participatiewet is op dit punt vermeld:
‘Als van de persoonlijke omstandigheden of de persoonlijkheid van cliënt een blokkerende werking uitgaat bij de ontwikkeling van arbeidsvermogen, wordt hiermee bij de weging geen rekening gehouden, tenzij het ziekteproces of de handicap zelf daartoe aanleiding geven. De gedachte hierachter is dat cliënt er alles aan moet doen om arbeidsvermogen te ontwikkelen, ook als het gaat om het aanpassen van zijn persoonlijke gedragingen of omstandigheden.’
Hieruit volgt dat met een onvermogen tot het volgen van een behandeling bij de beoordeling van de duurzaamheid alleen rekening wordt gehouden als dit voortkomt uit – of verband houdt met – de ziekte of handicap. Uit de gedingstukken blijkt niet dat de aandoeningen van appellant op zichzelf maken dat appellant niet open kan staan voor behandeling. Van een onvermogen tot behandeling is daarom geen sprake. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht de blokkerende werking van de persoonlijkheid van appellant niet betrokken bij de beoordeling. De Raad merkt daarbij nog dat ook in het verslag van Experienta Docet van 10 maart 2021 behandeling en medicatie wordt geadviseerd, waarbij als randvoorwaarden een nauw netwerk, nauwkeurige monitoring en pro-actieve begeleiding worden genoemd. Dat ten tijde in geding niet aan die randvoorwaarden werd voldaan sluit niet uit dat dit in de toekomst anders zal zijn.
5.8.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellant op 22 september 2021 niet duurzaam is en appellant daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5.9.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en F.M. Rijnbeek en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van J.A. Adjei-Asamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025

(getekend) E.J.J.M. Weyers

(getekend) J.A. Adjei-Asamoah

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
3.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.