In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 februari 2025 geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het beroepschrift te laat is ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, zoals bepaald in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze termijn begint te lopen op de dag na de bekendmaking van de aangevallen uitspraak. In dit geval is de uitspraak op 19 juli 2024 aan partijen bekendgemaakt, en het beroepschrift is pas op 1 oktober 2024 ontvangen, terwijl het op 19 september 2024 ter post is bezorgd. Dit betekent dat het beroepschrift te laat is ingediend.
Appellante heeft verklaard dat zij ziek was, wat de reden zou zijn voor de termijnoverschrijding. Echter, zij heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die deze overschrijding verschoonbaar maken. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de ziekte van appellante niet zo ernstig was dat zij niet binnen de beroepstermijn hoger beroep kon instellen of iemand anders kon machtigen om dit te doen. Gezien deze omstandigheden heeft de Raad besloten dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, zonder verder onderzoek te doen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 februari 2025. Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden en het bestuursorgaan binnen zes weken na verzending van het afschrift schriftelijk verzet doen.