ECLI:NL:CRVB:2025:270

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
24/2570 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen uitspraak voorzieningenrechter

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland. De voorzieningenrechter had op 10 september 2024 het verzoek van appellant om een voorlopige voorziening afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat de voorzieningenrechter een uitspraak heeft gedaan als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d van de Awb is het niet mogelijk om tegen een dergelijke uitspraak hoger beroep in te stellen. Hierdoor verklaart de Raad zich onbevoegd om het hoger beroep van appellant in behandeling te nemen. De Raad heeft appellant erop gewezen dat hij, indien er iets mis is gegaan bij de kennisgeving van de zitting, een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening kan indienen bij de rechtbank. Tevens is er in het hoger beroepschrift gesproken over wraking van de behandelend rechter, wat de Raad doorstuurt naar de rechtbank voor verdere beoordeling. Appellant heeft geen griffierecht betaald en de Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 19 februari 2025
24/2570 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 10 september 2024, 24/3425 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

Met de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter het verzoek van appellant om een voorlopige voorziening afgewezen. Dit is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d van de Awb is bepaald dat tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld.
De Raad is dan ook kennelijk onbevoegd om van het door appellant ingestelde hoger beroep kennis te nemen, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Daarbij wordt opgemerkt dat appellant, als er bij de kennisgeving van de zitting bij de rechtbank iets verkeerd is gegaan, bij de rechtbank een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening kan indienen. Omdat in het hoger beroepschrift wordt gesproken over wraking van de behandelend rechter, zal de Raad dit aan de rechtbank doorsturen. De rechtbank kan dan beoordelen of dit geschrift in behandeling moet worden genomen als wrakingsverzoek.
Appellant heeft in hoger beroep geen griffierecht betaald.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
A.Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.