ECLI:NL:CRVB:2025:500
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de resterende aflosfase van studiefinanciering en de toepassing van het evenredigheidsbeginsel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die in beroep ging tegen de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de resterende aflosfase van zijn studiefinanciering. De appellant had studiefinanciering ontvangen op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), en zijn studieschuld was ontstaan na de start van de aflosfase in 2008. De minister had bij de vaststelling van de betalingsverplichting over de jaren 2012 tot 2015 geen rekening gehouden met het inkomen van de partner van de appellant, maar vanaf 2016 werd dit inkomen wel meegeteld. In een besluit van 12 november 2022 had de minister de resterende aflosfase vastgesteld op 43 maanden, wat de appellant betwistte. De rechtbank Overijssel had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de appellant voldoende was geïnformeerd over de gevolgen van zijn keuzes en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de toepassing van het evenredigheidsbeginsel in dit geval rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat de minister terecht de aflosfase had vastgesteld en dat de appellant geen onbillijkheid van overwegende aard had aangetoond. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.