In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 juni 1995 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 23 december 1994. De zaak betreft een verdachte die werd beschuldigd van betrokkenheid bij het witwassen van 17,5 miljoen gulden, die naar Zwitserland was overgemaakt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met de vrijspraak van de verdachte. Tijdens de zittingen in eerste aanleg en hoger beroep is het hof tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de onrechtmatige herkomst van het geld. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar het hof liet deze verweren buiten beschouwing, gezien de vrijspraak. Het hof oordeelde dat de verdachte niet overtuigend was betrokken bij het opstellen van valse aktes en dat er geen bewijs was dat hij opzettelijk had meegewerkt aan een constructie die in strijd was met de waarheid. De omstandigheden waaronder de verdachte zijn diensten als advocaat verleende, waren echter lichtvaardig en onzorgvuldig, maar dit leidde niet tot een veroordeling. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.