ECLI:NL:GHAMS:1998:1

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 1998
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
1408/97
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • A. Boekwinkel
  • M. Splinter-van Kan
  • J. Steenbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over onrechtmatig handelen in de ticketverkoop voor een muziekevenement

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen de besloten vennootschap [X] (MUSIC & ENTERTAINMENT MARKETING) B.V. en [Y], een tickets bemiddelingsbureau. [X] heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de president van de rechtbank te Amsterdam, waarin de vorderingen van [X] werden afgewezen. [X] stelt dat [Y] onrechtmatig handelt door toegangsbewijzen voor het door [X] georganiseerde muziekevenement 'Heineken Night of the Proms' door te verkopen, wat in strijd is met de algemene voorwaarden van [X]. In het hoger beroep heeft [X] vier grieven geformuleerd en bewijs aangeboden, met de conclusie dat het hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [X] zal toewijzen. [Y] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

Het hof heeft de grieven van [X] beoordeeld en vastgesteld dat er geen rechtsverhouding bestaat die [Y] verplicht om de voorwaarden van [X] na te leven, aangezien [Y] de toegangsbewijzen niet rechtstreeks van [X] heeft gekocht. Het hof oordeelt dat de stelling van [X] dat [Y] onrechtmatig handelt door de toegangsbewijzen door te verkopen, niet kan worden gevolgd. Het hof concludeert dat de activiteiten van [Y] niet als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt, omdat [X] voor de door [Y] bemachtigde toegangsbewijzen de officiële toegangsprijs heeft ontvangen. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de president bekrachtigd en [X] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 10 september 1998 in de zaak onder rolnummer 1408/97 KG van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] (MUSIC&ENTERTAINMENT MARKETING) B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
APPELLANTE,
procureur:
mr M. Bunders
t e g e n
[Z] , handelende onder de naam [Y] tickets bemiddelingsburo [Z] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
GEïNTIMEERDE,
procureur:
mr C.I.M. Molenaar.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante ( [X] ) is bij dagvaarding tijdig in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de president van de rechtbank te Amsterdam op 9 oktober 1997 onder rolnummer KG 97/2494 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2.
Bij memorie van grieven heeft [X] , onder overlegging van een aantal producties, vier grieven tegen dat vonnis
geformuleerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en - opnieuw rechtdoende - de vorderingen van [X] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van geïntimeerde ( [Y] ) in de kosten van beide instanties.
1.3.
Bij memorie van antwoord heeft [Y] , onder overlegging van een aantal producties, de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het hoger beroep van [X] ongegrond zal verklaren en het vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [X] in de kosten van het geding in hoger beroep.
1.4.
Partijen hebben vervolgens de zaak doen bepleiten door hun procureurs, beiden aan de hand van nadien overgelegde pleitnotities. [X] heeft daarbij nog een aantal producties in het geding gebracht.
1.5.
Tenslotte hebben partijen de gedingstukken in beide instanties overgelegd en arrest gevraagd.

2.De grieven

Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven van [X] .

3.Waarvan het hof uitgaat

In het vonnis waarvan beroep heeft de president in rechtsoverweging 1 onder a. tot en met e. een aantal feiten als tussen partijen vaststaand opgesomd, waarvan zij bij haar beslissing is uitgegaan. Nu tegen rechtsoverweging 1 geen grief is aangevoerd, zal ook het hof uitgaan van de daarin vermelde feiten.

4.Beoordeling

4.1.
[X] heeft door middel van de grieven de zaak in volle omvang aan het hof voorgelegd.
4.2.
Zij heeft aan haar vorderingen, die vermeld zijn in het vonnis waarvan beroep onder 2, in de eerste plaats ten grondslag gelegd, dat [Y] tekort schiet in de nakoming van haar verplichtingen jegens [X] . Zij heeft daartoe aangevoerd dat [Y] , door zich bedrijfsmatig bezig te houden met de doorverkoop van toegangsbewijzen voor het door [X] georganiseerde muziekevenement 'Heineken Night of the Proms', in strijd handelt met artikel 4A van de algemene voorwaarden van [X] , welk artikel is vermeld op de achterzijde van de toegangsbewijzen en - voorzover van belang - luidt:
'Op de overeenkomst in verband met dit toegangsbewijs zijn van toepassing de algemene voorwaarden van de organisator zoals op de voorzijde vermeld. (-) Bij popconcerten is onder andere het volgende bepaald:
De toegangsbewijzen zijn en blijven eigendom van de organisator. Het is verboden de toegangsbewijzen door te verkopen aan derden of deze voor commerciële doeleinden op enigerlei wijze aan derden te verstrekken (..)'.
Subsidiair heeft [X] haar vorderingen gebaseerd op de stelling dat [Y] door de toegangsbewijzen door te verkopen zoals hiervoor weergegeven, onrechtmatig handelt jegens haar.
4.3.
De eerste vraag die partijen verdeeld houdt is of tussen [X] en [Y] een rechtsverhouding bestaat op grond waarvan [Y] - afgezien van haar verweer dat de algemene voorwaarden voor vernietiging vatbaar zouden zijn op grond van het bepaalde in artikel 6:233 van het Burgerlijk Wetboek - gehouden is tot nakoming van de voorwaarden zoals vermeld op de achterzijde van de toegangsbewijzen.
Volgens [X] moet die vraag bevestigend worden beantwoord, zowel in het geval dat [Y] de toegangsbewijzen rechtstreeks van [X] heeft gekocht, als in het geval dat [Y] als opvolgend houder van de toegangsbewijzen moet worden aangemerkt.
Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
4.4.
De - door [Y] bestreden - stelling van [X] , dat [Y] de toegangsbewijzen rechtstreeks van [X] heeft betrokken, is ook in hoger beroep niet aannemelijk geworden en in het kader van deze procedure is voor een bewijsopdracht aan [X] geen plaats.
Anders dan [X] heeft betoogd, is er geen grond om te oordelen dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid [Y] haar stelling, dat zij de toegangsbewijzen van derden heeft betrokken, aannemelijk zou moeten maken en dat, nu [Y] daarin niet is geslaagd, voorshands van de juistheid van de stelling van [X] , dat [Y] de toegangsbewijzen rechtstreeks van [X] heeft betrokken, moet worden uitgegaan. Grief II moet derhalve worden verworpen.
4.5.
[X] kan voorts niet worden gevolgd in haar standpunt dat [Y] ook als opvolgend houder van toegangsbewijzen gebonden is aan de algemene voorwaarden, vermeld op de achterzijde van de toegangsbewijzen.
De bepaling dat de toegangsbewijzen eigendom zijn van [X] kan er niet aan in de weg staan dat deze kaarten, die aan toonder luiden en derhalve overdraagbaar zijn, worden doorverkocht en geleverd aan derden. [X] kan een bij de uitgifte van de toegangsbewijzen gemaakt eigendomsvoorbehoud of opgelegde verplichting zoals het doorleveringsverbod, echter alleen doen gelden jegens degene die partij was bij de overeenkomst waarbij zij die bedingen heeft gemaakt; dat is derhalve degene die een toegangsbewijs van [X] heeft gekocht. Door de overdracht van het
toegangsbewijs door die koper aan een derde, gaat - naar een uit het systeem van het verbintenissenrecht voortvloeiende hoofdregel - wel het recht op het bijwonen van het muziekevenement over op die derde, maar niet de verplichting het eigendomsvoorbehoud te respecteren en de verplichting tot naleving van het doorleveringsverbod, de vermelding daarvan aan de achterzijde van het toegangsbewijs ten spijt. Ook de eisen van redelijkheid en billijkheid brengen dat niet mee. Alleen een kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek vormt een uitzondering op die regel. Een zodanige verplichting doet zich hier evenwel niet voor. Het standpunt dat de verplichting tot naleving van het doorleveringsverbod naar analogie van de kwalitatieve verplichting op de verkrijger van het toegangsbewijs overgaat, vindt geen steun in het recht.
Voorts moet de stelling van [X] , dat [Y] uit hoofde van stilzwijgende aanvaarding dan wel uit hoofde van contractsoverneming het doorleveringsverbod zou hebben aanvaard, worden verworpen, reeds omdat deze stelling voldoende feitelijke grondslag ontbeert.
Dit een en ander betekent dat ook grief I niet kan slagen.
4.6.
[X] heeft haar vorderingen subsidiair gebaseerd op onrechtmatig handelen van [Y] jegens haar.
Zij heeft daartoe in de eerste plaats aangevoerd dat [Y] misbruik maakt van het schenden van het doorverkoopverbod door degenen die haar de toegangskaarten leveren. Dat heeft volgens [X] ten gevolge dat:
- toegangsbewijzen die [Y] weet te bemachtigen niet meer via de officiële kanalen en tegen de officiële toegangsprijs aan belangstellenden kunnen worden verkocht,
- alleen een financieel draagkrachtige minderheid nog voor kaarten bij [Y] terecht kan, gezien de bewuste prijsopdrijving,
- een belangrijk deel van het (potentiële) publiek zich afwendt van het - ook in volgende jaren door [X] te organiseren - muziekevenement,
- klachten over de kaartverkoop schade toebrengen aan de doelstellingen en het imago van de sponsor van het evenement en daardoor ook schade wordt toegebracht aan [X] ,
- wanneer de zwarthandelaren niet alle kaarten kwijt raken, de zaal gedeeltelijk onbezet is,
- het voor [X] niet goed in te schatten is hoe groot de daadwerkelijke belangstelling voor het muziekevenement is en of het verantwoord is nog een extra avond te organiseren.
[Y] heeft een en ander betwist. Het gaat volgens haar slechts om ongeveer 600 van in totaal 100.000 kaarten.
4.7.
[X] kan worden toegegeven dat het misbruik maken van wanprestatie onder omstandigheden een onrechtmatige daad kan opleveren jegens degene tegenover wie een contractuele verplichting wordt geschonden. De door [X] aangevoerde omstandigheden - wat daar ook van zij - rechtvaardigen in dit geval evenwel niet de conclusie dat [Y] jegens haar een onrechtmatige daad pleegt. Ook in hoger beroep is niet aannemelijk geworden dat [Y] een zodanig groot aantal kaarten heeft weten te bemachtigen dat moet worden aangenomen dat de verspreiding van de toegangsbewijzen langs de officiële kanalen (ernstig) is belemmerd, de goede gang van zaken bij het muziekevenement wordt gehinderd en de organisatie van dat muziekevenement in de toekomst wordt bemoeilijkt. Dat geldt ook indien het niet zou gaan om ongeveer 600, maar om ongeveer 2000 kaarten die door [Y] op de markt worden gebracht, zoals [X] bij pleidooi in hoger beroep heeft aangevoerd.
4.8.
[X] heeft voorts nog aangevoerd dat [Y] onrechtmatig handelt doordat zij aanhaakt bij en profiteert van de activiteiten van [X] en de risico's die [X] daarbij neemt.
[Y] loopt immers niet of nauwelijks risico, doordat zij eerst in aktie komt indien de doorgang van het evenement vaststaat en het ernaar uitziet dat het evenement snel uitverkocht zal raken.
4.9.
Ook dat betoog van [X] kan niet worden gevolgd. Het handelen van [Y] als hiervoor vermeld, kan op zich niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat [X] ook voor de door [Y] bemachtigde toegangsbewijzen de officiële toegangsprijs heeft ontvangen. Bijkomende feiten of omstandigheden waaruit zou volgen dat in dit geval de activiteiten van [Y] jegens [X] als onrechtmatig moeten worden aangemerkt, zijn niet aannemelijk geworden.
4.10.
Ook hetgeen [X] subsidiair aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd, kan niet leiden tot toewijzing van de gevraagde voorzieningen. De overige grieven falen mitsdien eveneens. [X] heeft geen belang bij een afzonderlijke bespreking van grief III en grief IV.

5.Slotsom

Nu alle grieven zijn verworpen, moet het vonnis van de president worden bekrachtigd.
[X] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.

6.Beslissing Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, die tot dit arrest aan de zijde van [Y] zijn begroot op
f5.540,-;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs Boekwinkel, Splinter-van Kan en Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 10 september 1998.